NAB IV

Het systeem dat Thorbecke wist te ontwikkelen betreffende de strafrechtelijke en staatkundige verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van dienaren van de Kroon werkte in Groot-Brittannië heel goed, maar alleen omdat dáár een adversarial system in het Lagerhuis kon ontstaan sedert 1688. Een twee-partijen systeem. Geheel geënt op de tweedeling conservatief en progressief. The tories versus the whigs. De tories  (de behoudenden) waren de burgers die belastingen opbrachten voor het behoud van de standenmaatschappij mét de klasse-privileges.

Die ook staatkundig heel ver konden gaan. De burgers, die niets voelden voor de staatkundige emancipatie van de working classes. Die afkeer was hun verenigingspunt. Daar stonden de whigs tegenover: de verlichte intellectuelen met de pruik op en, god verhoede, ook nog vaak een bril.  Dat begrip, werkende klasse, ging en gaat veel verder dan bij ons het begrip arbeiders, proletarische massa’s of het begrip onderklasssen. Dat soort begrippen werden door de sociaaldemocraten in Nederland veeleer gebruikt door degenen die zich volkomen oriënteerden op Duitsland sedert 1880.

In Engeland is een “worker” een personage dat zich afzet tegen de bestaande maatschappij, die per definitie gelaagd is in standen, sociale strata, die zich nooit openen voor de mindere klasse. De werkman heeft geen staatkundige rechten, laat staan privileges en kan per definitie zich geen hoger of wetenschappelijk onderwijs permitteren. Wie wel een studiebol is, verraadt zijn klasse en vooral zijn ouders. Hij heeft het achter de ellenbogen en is een stinker. Bij het bestaan van deze standenmaatschappij kan de arbeider geen belang hebben en zo doet hij zich ook gelden. Hij zal dus nooit een actief staatsburger worden en daarop is hij eigenlijk ook nooit uit. En hij houdt er per definitie rekening mee dat de standen of klassen die wel staatkundig actief zijn hem probeert te belazeren, op alle mogelijke wijzen. De welgezetenen kunnen mompelen, in Engeland: the problem with the working classes is that they simply do’nt want to work. Daarin ligt de hele dramatiek van het Engels systeem gevangen.

De wijze waarop Engeland charmant de BREXIT is ingepraat door de betere klassen, Nigel Farage en Boris Johnson voorop, is er symptomatisch voor. Daarom is Labour – de aanduiding is méér dan symptomatisch – vanaf het begin van dat onzalige afscheidingsproces meer dan achterdochtig gebleven, want die partij wist met zekerheid dat ze slachtoffer ging worden niet alleen van gebrek aan informatie, maar van intentionele arglistige desinformatie. De conservatieven gingen de werkende klassen erin luizen, dat was een natuurverschijnsel gelijk aan het feit dat de mannetjesschorpioen nu eenmaal steekt of de wijfjeskruisspin nu eenmaal het kleinere mannetje opvreet tijdens de copulatie in de herfst.

Daarom kon het strafrechtelijk verantwoordelijk stellen van dienaren der Kroon daar goed werken: óf de tories óf the whigs – die niet helemaal de opvolgers zijn van de progressieven van het begin der negentiende eeuw in Engeland – kon het Huis een motie tot verwijzing tegen een bewindspersoon voorstellen, omdat die persoon nooit behoorde tot de eigen partij gelederen. Omdat Tories en Whigs (deze aanduidingen werden verzelfstandigd tot partijnamen los van hun oorspronkelijke betekenis) alleen in gevallen van acute staatsnoodtoestand coaliseerden. Wanneer het eilandenrijk aan de Noordzee en Het Kanaal dreigde te worden binnengevallen door troepen vanaf Het Continent, waar alles fout was, altijd oorlogsdreiging heerste en altijd tirannie op de loer lag. Of The Tories droegen verantwoordelijkheid voor de bestuursdaden van de Kroon. Of The Wighs of Labours. In Nederland was zo’n systeem niet mogelijk in 1840. Daar had je ook onder de welgezetenen geen staatkundige homogeniteit.

Alleen maar politieke minderheden. Die altijd en eeuwig zouden moeten coaliseren. Daarom meende Thorbecke dan ook dat de geachte afgevaardigden nooit in abstracto politieke partijvorming zouden moeten willen beogen. Die afgevaardigden zouden per agendapunt in de Tweede Kamer zich onderling moeten verbinden, wellicht op gemeenschappelijke uitgangspunten, nauw samenhangend met de aard, strekking en staatkundige gevolgen van het politieke beslispunt van de agenda van die dag. Waaronder een mogelijke voordracht om een minister strafrechtelijk eens flink aan te pakken. De afgevaardigden zouden dan ad hoc de pro’s en contra’s kunnen overwegen.

In 1840 was een deficit gebleken in de rijksschatkist van 2200 miljoen Rijnlandsche Guldens. Dat kon nooit gebeurd zijn anders dan met medeweten van tenminste de minister van Binnenlandse Zaken en die van Financiën, want dat bedrag zag je nu eenmaal niet over het hoofd en dat kon je ook niet in diverse posten van de Rijksbegroting per toeval wegschrijven. Dat was alle afgevaardigden, die meteen begrepen dat zij zouden moeten gaan bloeden voor dat tekort, aanstonds duidelijk. Die twee ministers, mogelijk meerdere, én hun voorgangers moesten dus maar eens krachtig getuchtigd worden. Via het strafrecht. Daar was ook geen politieke strijd over mogelijk. Na 1850, toen Nederland weer wat bij zinnen was gekomen, en duidelijk was dat geen staatkundige revolte aanstaande was, lag het anders. Maar coalities in abstracto waren nog steeds niet aan de orde, want er waren geen kiesdistricts-overschrijdende partijen.

Er was dus geen kabinetsakkoord te sluiten. En geen regeringsverklaring noodzakelijk. Daarom kon Thor de afgevaardigden bij het aantreden van zijn kabinet staalhard meedelen, op hun vraag wat hij dacht te gaan doen, dat ze maar zijn daden moesten afwachten. Wie maakten daarna deze overzichtelijke staat van zaken onmogelijk? De confessionelen. Abraham Kuyper formeerde in 1870 de Antirevolutionaire Partij. Op Bijbelse motieven. En toen startte van de weeromstuit de golf van partijvorming bij hen die de Bijbel niet wilden zien als een staatkundig handboek.