In Tilburg had de kennistheoretische kwestie al een zekere rol gespeeld doordat A.C. ’t Hart als hoogleraar strafrecht een doctoraal cursus opzette met als titel “de macht van een verhaalstructuur”. Hij betoogde dat een tenlastelegging waarin een strafrechtelijk schuldverwijt naar tijd en plaats wordt verwoord niets anders biedt dan een verhaalstructuur waarmede het Openbaar Ministerie de feiten ter onderzoek aanbiedt aan de rechter. Maar, in zekere zin, zo zei deze hoogleraar — hij was daarin in deze periode 1975-1985 beslist niet de enige – is die tenlastelegging niet meer alleen een verhaaltje in het strafrechtelijk jargon. Het tenlastegelegde heeft eigenlijk geen objectiveerbare – ervaringsonafhankelijke – waarheidsstructuur: het gaat om een wijze waarop het Openbaar Ministerie een opstelling van de vervolgde wil zien, appreciëren in woorden.
Het is maar een mening. Een waarheid die een overheidsapparaat erop na wil houden. Met het oog op bepaalde doelen zoals vergelding, plastische schuldconfrontatie, verzoening, conflictoplossing en ga zo maar door. Deze kennistheoretische benadering van het strafvorderlijk thema ter terechtzitting werd steeds populairder, óók, omdat men het strafrecht zag als een weinig zinvol, willekeurig, machtsbevestigend sanctiemechanisme. Nieboer en ik stonden nogal antisceptisch tegenover deze kennistheoretische benadering en vonden er veel onaanvaardbaar cultuurrelativisme in. Goed. We hadden beiden flink op de kop gekregen, de één wat meer dan de ander. Maar nu kwam ik bij Voorlichting waarachtig dezelfde benadering en methodologie tegen.
Het ging er niet om, wat er historiografisch precies driedimensionaal aan de hand was bij de vervaardiging van persberichten. Het ging erom Het ging erom wat de mensen dáchten dat gebeurd was, en dat zo te formuleren dat dat op dat eigenste moment het beste uitkwam, of dat nu objectiveerbaar bewijsbaar was of niet. Vooral om de minister bestendig uit de wind te houden. Niet wat er proefondervindelijk aantoonbaar gebeurd wás, maar wat de mensen dáchten dat er aan de hand was en de gevolgen daarvan. Daar ging het om, en verder om zo’n narrativiteit naar buiten te brengen dat er de minste politieke collateral damage was. Nu vond ik, dat dat mijn pakkie niet àn was. Als dat zo moest, omdat dat maatschappelijk de minister breder draagvlak bood voor zijn insteek en opstellingen – ook weer zo’n rare manier van verpakken – dan moest Voorlichting dat zelf maar uitknobelen.
Dat was niets voor mij als internationaalrechtelijk en volkerenrechtelijk raadadviseur. Dan was ook niet van mij te vergen dat ik de feiten zo rangschikte dat Voorlichting met de gewenste narrativiteit op scheut kwam. Als, bijvoorbeeld, bleek, dat documentloze vreemdelingen technisch doorgaans niet uitzetbaar waren, dan was dat een feit. Dat was een gegeven dat het opvangtraject ernstig vertroebelde omdat er heel wat lieden waren die opzettelijk op een bepaald moment collectief hun grensoverschrijdingsdocumenten door de plees spoelden van de risicodragende verkeersvliegtuigen.
Daarmee bedoelde men de toestellen op de lijnen waarlangs stomweg vreemdelingen werden ingevoerd binnen het koninkrijk die nadien niet meer in aanmerking kwamen om per retourvlucht bij dezelfde maatschappij teruggetransporteerd te worden. De vluchten uit Centraal Afrika waren er berucht om. Het vluchtrelaas was doorgaans gebrekkig. Ik was er hardgrondig voorstander van dat de KLM op deze risicodragende vluchten consequent zou worde geconfronteerd met die terugnameclaim ten laste van de maatschappij die blijkens het ticket de reis naar Europa had doen aanvangen. Ik was ertegen dat het euvel van het doorspoelen van documenten niet vermeld werd in persberichten.
En verder kon ik niet accepteren dat het verdwijnen in het illegaal circuit van die vreemdeling rechtvaardigde hem als “verwijderd” aan te merken. Dat deed de directie Vreemdelingenzaken steeds. Maar Jan met de korte achternaam dacht dan dat die illegaal uitgezet was of fysiek teruggeleid. En dat was niet zo. Verder had ik redenen om aan te nemen dat dat doorspoelen systematisch ook geregisseerd was. En ik had ook gronden voor de vaststelling welke organisaties daarmee te schaften hadden. Maar die waren bij de socialisten van dat moment bijzonder in aanzien als humanitair bevlogen pressiegroepen. Een goede sociaaldemocraat wilde daar niets negatiefs over te berde brengen. Dus die raadadviseur moest daarover niet meieren in een Memorie van Antwoord. En ook niet in een cursus vreemdelingenrecht of in een college.