De gastheer zelf zet zich op een chaise longue naast een verschoten divanbed, waarop tal van foto’s en periodieken liggen opgestapeld. Achter hem takt een Friese kortstaartklok, met zulke een trage regelmaat, dat men ducht dat het geval ieder ogenblik kan stil gaan staan. Aan de muur zestiende en zeventiende eeuwse regentenstukken, vooral van vrouwen, met de zwaar gesteven witte kraag en de brede kornetmuts aan het hoofd, in de rechterhand de obligate bijbel in octavo met sloten. Geen geinponems noch karakterkomieken, dat ziet men aanstonds. Berispend kijken zij op de aanwezigen neer. Minder vermaan gaat er uit van het originele volksstuk van Hendrick Sorgh, de Rotterdamse ambachtsschilder, die een tafereel van een slagerij heeft genomen tot opluistering van burgermansvertrekken.
Een opengesperd middenrif van een enorm varken hangt rechts in het stuk, terwijl schimmige gestalten, door het patina der tijden vervaagd, met een kaars op de gebreide muts flakkerend de ingewanden inspecteren. In de coulissen terzijde staat de vleeshouwer zelf gereed om met een enorm hakmes zijn nobel stiel uit te oefenen. Ook dit is niet direct een afbeelding die noodt tot romantische beschouwingen of relaxaties, al is alles naar het leven en vooral naar den vleze afgebeeld, dat lijdt geen twijfel, al kan ik het niet verifiëren en neem ik mij voor dat ook nimmer te doen. Het betreft hier het topstuk van de collectie-Strijards. In de alkoof hangen nog verschillende sterfbedden, die ook erg goed getroffen zijn, maar meeslepend dunkt het mij alles niet. Wel verlammend, maar dat schijnt aan de bezitter nauwelijks besteed.
Deze zit in vaal colbert, dat nog van mijn verwekker is geweest, aan zijn stropdas te frunniken. Hij heeft het overduidelijk bijzonder warm en begint het boord los te knopen. Hij laat het daarbij niet, met zet de partiële ontbloting voort tot dat de borstrok en handsop zichtbaar worden. Hij is wezen kerken in de Sint Hillegondakerk, en heeft het, huiskerend, op een draf gezet, want zijn neefje zou komen en die moest niet voor een dichte deur terecht komen, dat kan je begrijpen. Maar vandaag is het nu juist zo wezenloos warm, dus het is te hopen dat dat neefje niet te lang blijft, want om vier uur gaat Nico eten bij de HEMA, dat doet hij elke zondag, begrijppie? Door de weeks eet Nico de maaltijden van Albert Heijn, die zijn heus wel goed, maar op zondag prefereert hij de luxe van verse pot. En zo wordt een mens ongehinderd tachtig of negentig. Begrijppie? En ik begrijp het. Ook dat mij aangezegd wordt, dat ik niet moet blijven plakken.
Maar dat was ik toch niet van plan. Ondertussen ontkleedt ome Nico zich tot aan de broekband, middelerwijl de handen wassend tezamen wrijvend, informerend naar de gezondheid en lichamelijke gesteldheden van familieleden, die hij in geen jaren gezien heeft en die hem noch mij een moer interesseren. Daarbij haalt hij stelselmatig voornamen door elkaar, verhaalt wie waaraan overleden is en hoe ellendig het proces van afsterven was, en welke erfenisruzies daaruit zijn voorgekomen.
Het organoleptisch hoogtepunt van ons samenzijn nadert: hij gaat koffie inschenken en vraagt mij of ook melk erin wil. Nadat ik mij verzekerd heb dat hij poedermelk zal verstrekken, bevestig ik de vraag. Want om nu straks in de tram op weg naar het Centraal Station door een acute vergiftigingskramp overvallen te worden na consumptie van een melkrestant dat decennia in het vliegenkastje heeft gestaan op de veranda, is stellig een afronding die bij de sfeer van dit gezellig samenzijn past, maar dunkt mij met het oog op de afronding van deze reis naar mijn verleden niet aangewezen.