Nico VI

Nadat de koffie was geserveerd en gedigereerd geschiedde de rondleiding door het ouderlijk huis dat mij sedert kindsbeen nog helder voor ogen staat, omdat hier de tergend langzaam voorbijtrekkende zondagmiddagen moesten worden doorgemaakt. Aan die bijeenkomsten had ik menige herinnering, die toch niet geheel overeenstemde met de locatie zoals ik deze thans ervoer. In mijn gedachten was die achterkamer onmetelijk groot en somber. Ik moest deze sessies uitzitten op een stoel met vlechtwerk in de zitting dat nadien nog dagen in mijn achterwerk geïmpregneerd stond, terwijl de converstatie voornamelijk ging over wat iets gekost had, wat iets zou moeten kosten, wat iets ging kosten en wie dat betalen moest, en voorts, wie er niet deugde en wat er met de betrokkene diende te gebeuren.

Daarbij werd minutieus familielid na lid over de hekel gehaald, onder aanmerking wat betrokkene al vroeger had misdaan en op welke psychische gesteldheid zulks wees. Werd de conversatie heftiger en kwamen vervloekingen het betoog verlevendigen, dan werd ik naar de voorkamer verwezen om daarin de vensterbank te verwijlen in afwachting tot de emoties in de achterkamer wat geminderd waren. Middelerwijl zag ik beschaafde particulieren knerpend over het beschelpte middenpad lopen, op weg naar middagkerkdiensten of bijeenkomsten van het Leger des Heils dat in een park hoempend ondersteund door zwaar koper de lof des heren bezong.

Dit alles culminerend in het gezang “Welk een vrind is onze Jesus”, een vocale uitbarsting die mij leek te gewagen van te grote familiariteit met onze goddelijke verlosser, die ik slechts kende in zijn aanduiding “OL Heer”, zoals mijn jeugdmissaaltje aangaf. Het was een teleurstelling, later, dat betrokkene ook gewoon luisterde naar de familienaam “Jesus van Nazareth”, zoals de buurman uit de Hendrick Sorchstraat naar believen wel aangesproken kon worden als Joop Barzelaar — en die was toch hoofdconducteur bij de Rotterdamsche Electrische Tram.

De voorkamer was verworden tot een veel kleinere ruimte dan ik gedacht had — dat gold ook voor de achterkamer –met veel droogrekken, waaraan ome Nico’s aanmerkelijke onderbroeken en tentachtige onderhemden droogden, veel gestapelde dozen met dikke sokken in zware bollen gewikkeld, schoenen, laarzen en gelukkigerwijze ook enkele kisten munitie, waarmee half Rotterdam-Noord tot een grote rokende krater gereduceerd zou kunnen worden bij onoordeelkundige verplaatsing. Maar de mortier met bijpassende granaten was inmiddels toch verkocht aan een handelaar in dit soort huiselijk gerief terwijl de kast met vuurwapens van de meest gerede verdedigingsmiddelen ontdaan was. Toch zou het stellig niet raadzaam zijn het pand onaangekondigd te betreden, ook niet om te kijken of ome Nico wellicht onwel was geworden en hulp behoefde.

De dames van de bovenverdieping hadden een sleutelbos, waardoor zij vesting Fort-Strijards zouden kunnen betreden en ik vroeg mij af, of hier de burgerplicht niet eiste met de betrokkenen enige genuanceerde afspraken te maken. Want dat ome Nico onmiddellijk massief vuur zou uitbrengen op een ieder die zijn woning zou betreden zonder licensie, dat was wel duidelijk. Ook in deze kamer hingen onnoembaar kostbare en vreselijk akelige schilderijen, waaronder de gruwelijke marteldood van Sint Laurentius, die de darmen uitgerukt werden, duidelijk een prijsstuk was. Maar Nico gaf te kennen, dat de kans dat de dames het perceel zouden binnendringen niet groot was.

Hij had veel ratten in de kruipruimten, en aangezien het grondwater, gestuwd door het kwelwater van de Rotte niet veel verderop, in herfst en wintertij aanmerkelijke hoogten kon bereiken in schoenwinkel en bergruimten — waar nog steeds zware rollen nekleer lagen te beschimmelen in afwachting van betere crisistijden — deze diertjes naar boven placht te drijven, was het risico dat derden uit de buurt wellicht polshoogte zouden willen nemen te verwaarlozen.

Sommigen van het genus rattus rattus hadden de omvang van kleine katten bereikt en zulks was in de buurt, gelukkigerwijze ook bij allochtonen, in ruime mate bekend. Kon Nico het beter treffen? Hij zat hier als het ware geramd. Namen hadden zijn kleine bewakertjes nog niet, maar herkennen deed hij ze wel, al was het niet raadzaam ze uit de hand te voeren. Ik nam mij dan ook voor dit nimmer te doen.