Ontkerstende samenleving als ideaal

Men wil de Nederlandse staatsleer, die alle takken van overheidszorg omvat, graag presenteren als neutraal of geseculariseerd. De staat moet streven naar ontkerstening van het publieke domein. Dat staat wel in geen enkel programma van een politieke partij, maar dat is toch de strekking van het overheidsoptreden binnen dat domein. Er zijn alleen maar partijen die het tegendeel beweren na te streven. Die nemen de christelijke geloofsleer als maatstaf voor het staatkundig beleid. Die heten daarom confessioneel. Maar, zo wordt in de meeste leerboeken over het staatsrecht beweerd, die zijn (god zij dank) in de minderheid en zij kalven steeds meer af.

Dat moet ook. Want die christelijke staatsleer kan nooit recht doen aan de huidige multiculturele samenleving, die nog steeds wordt voorgesteld als een heilzame staat van zaken. Niet als een tijdelijke interim-periode, maar eigenlijk als iets dat idealiter moet bestaan en waarheen het neo-liberalisme ons veilig gidst. Het huidige staatsrecht biedt daarvoor ook het juiste denkraam. Dat het voornaamste juridische instrument dat de kaders voor dat raam biedt meteen al in de aanhef een verwijzing naar god behelst – Wij, Willem-Alexander, bij de gratie gods koning der Nederlanden enz. enz. – schijnt daar niet aan af te kunnen doen. En evenmin dat die god een hervormde god is. Ik merk op, dat ook in Groot-Brittannië het staatshoofd in het wetgevingsformulier wordt aangeduid als verdediger van het geloof.

Het Anglikaanse, uiteraard. Dat, terwijl de Britse samenleving nog veel multicultureler is dan de onze. Waarin het Anglicaanse geloof meer folklore is ter opluistering van pompeuze staatsceremonies dan dat de Brit kennis draagt van de ontstaanswijze en geloofsinhoud ervan. Zou hij zich daarop bezinnen, dan komt hij terecht bij een viespeuk als Hendrik VIII, waarvan de wandaden tegenwoordig zelfs door erkende geschiedschrijvers te Cambridge of Oxford, die zich graag regius (door de koning benoemde) professor noemen ronduit tot in detail erkend en bloedstollend beschreven worden. De BBC zendt daarover ook graag en onophoudelijk fraaie costuumdrama’s uit. Zover zijn we in Nederland nog niet.

Erkend wordt nu wel, soms, en marge,  dat Willem van Oranje wel eens in zijn neus peuterde en de resultaten daarvan onder zijn statiezetel plakte, maar verder wil de Publieke Omroep nog niet gaan. Hoever zou nu de beoogde ontkerstening moeten gaan? De wetgeving wemelt nog in Nederland van christelijke rudimenten. En dat is ook het geval met de taalkundigheden die gangbaar zijn ter systematisering en toepassing van die wetten, die gods instemming hebben. Dat samenstel van kundigheden, dat we juridische wetenschap noemen. De aansprakelijkheidsleer waarvan we uitgaan, privaat- en publiekrechtelijk, is gebaseerd op het dogma van de wilsvrijheid. De burger is alleen aansprakelijk voor schades, gevolgen en toestanden die hij in vrijheid heeft teweeggebracht. Kón hij niet anders, dan is hij niet aansprakelijk. Het recht ontwikkelt wel rechtsvermoedens dat een burger in bepaalde situaties die vrijheid hàd.

Maar zouden die aannames ontkracht worden, dan kan geen aanspreekbaarheid, schadeplichtigheid, strafbaarheid of verantwoordelijkheid bestaan. Het is het dogma dat Sint Augustinus al ontwikkelde in zijn de libero arbitrio als grondslag voor de geregelde samenleving waarin een rechtsorde handhaafbaar is. Hij bedoelde het niet enkel als een moraal-theologische hypothese. Ons privaatrecht gaat er echt wel van uit. Het strafrecht ook. Dat zie je in de wetboeken terug. De Romeinen kenden deze these niet. Zij gingen van risico-aansprakelijkheid uit. Sommige mensen hadden pech gehad in bepaalde situaties. Alle gevolgen, voorzienbaar of niet, waren hen toerekenbaar, tot in het oneindige. Geen schuldbeginsel kon dat indammen. De christelijke rechtsleer wijzigde dat. Ten principale. Christus wilde aan het kruis dat god zijn beulen vergaf, want zij wisten niet wat zij deden.