Inmiddels was Wims collega proximus A.C. ’t Hart ook weer in de vakgroep teruggekeerd: de commissie-Schöffer was klaar met haar onderzoek naar het vervolgingsbeleid in de zaak-Menten. Ze had een uitgebreide rapportage het licht doen zien waarin geen enkele verantwoordelijke werd aangewezen en volstaan kon worden met de vaststelling dat alles betreurenswaardig was verlopen en de toets der kritiek niet kon doorstaan. De crisissfeer die aan het dossier had gekleefd was door het tijdsverloop weggeëbd: Van Agt werd aldus van iedere blaam gezuiverd, het Amsterdamse Openbaar Ministerie óók terwijl de hamvraag waarom iemand het ooit in zijn hersens had gehaald dat Menten onvoorwaardelijk buiten vervolging diende te worden gesteld via een overheidsbeschikking in de vijftiger jaren, terwijl velen van zijn blatante oorlogsmisdadig verleden op de hoogte waren geweest in de luwte kon blijven sudderen.
De druk was van de ketel. De doofpot kon dicht. Dat stelde de journalist Knoop die de zaak eigenhandig weer nieuw leven in had geblazen dan ook verdrietig vast: de waarheidsvinding was op essentialia onder de maat gebleven. En het kabinet kon heilloos verder. Zoals de bedoeling was. Dat de Katholieke Volkspartij destijds tot in haar haarvaten via haar voorlieden bij deze nefaste afdoening betrokken was bleef als doem boven de affaire zweven. Zo had de staatscommissie kennelijk het politiek belang van het moment gediend. Dat vestigde de beleidslijn van de diverse komende staatscommissies. Ze zochten nooit iets tot op de bodem uit. Maar wonnen tijd ten behoeve van een wrakke coalitie en een stuntelend kabinet. Omdat de tijd, zo was het parool, alle wonden heelt. Op het óóg. Niet echt.
De collega proximus was lid van de Partij van de Arbeid en had zich ruchtbaar kunnen doen gelden in het Haagsche circuit. Hij had ambities. Hij wilde in ieder geval senator worden. Maar eigenlijk minister van Justitie. En omdat in die dagen confessionelen niet deugden maakte hij een gerede kans, want de socialisten waren in het regeerkasteel oppermachtig. Het geklungel van Van Agt in de Menten-affaire had daar machtig toe bijgedragen. De ster van deze Tilburgse hoogleraar was dus tot in het zenith gestegen, dat was duidelijk te merken. En Wim, dat kon ik slechts erkennen, deed geen enkele investering in zijn public relations. Hij bleef een vage naar kamfer riekende figuur die zo nu en dan eens aanschoof op kamer 927 in de hoogbouw. Hij kon slecht beslissen. En tegen Coopmans, die nog dringender kwam vragen of hij zijn revolutionaire linksistische medewerker bij Wim kon lozen – Coopmans erkende wel dat hij de man niet áánkon – durfde Wim geen neen te verkopen. De vakgroep werd dus met de man verrijkt. En ook deze had politieke ambities, ook weer binnen de sociaal-democratische partijvorming. En net als ’t Hart een ego van hier naar Tokio.
Dat bleek al ras toen de nieuwkomer een claim deed gelden op de rang van wetenschappelijk hoofdmedewerker. Hij had daar recht op. Hij had een gezamenlijke strategie uitgewerkt om deze promotie terstond te kunnen verzilveren, kwam hij Wim melden. Hier, in deze vakgroep, zou één universitair hoofddocent kunnen worden aangesteld, gelet op de onderwijsbelasting van de groep en de personeelspopulatie. Het lag voor de hand dat hij dat zou worden gelet op zijn bestuurlijke verdiensten en zijn dienstjaren. Hij had al een voorstel aan het faculteitsbestuur gemaakt waarin deze verdiensten werden opgesomd. Zulks om de taak van Wim te verlichten. Hij kon meedelen dat de dekaan Willem Konijnenbelt ook voorstander was van deze bevordering, omdat alleen via sociaal geëngageerd onderwijs maatschappelijk relevante wetenschap kon worden bedreven in het strafrecht.
Wim voer tegen dat zulks in strijd was met de eerder gemaakte afspraken bij Boerke Mutsaers. De nieuwe medewerker zou immers eerst de meesterstitel halen en een tijd meelopen als waarnemend griffier? Hij had immers geen enkele praktijkervaring, dat had hij erkend. Hij had eigenlijk nog nooit een strafzitting meegemaakt. En dan zou hij tegelijkertijd eerst wat publicaties moeten opzetten in de erkende vakpers. Maar de doctorandus kon zich hiervan niets herinneren. Dat was helemáál nooit afgesproken. Dit kon ook niet van hem gevergd worden gelet op zijn bestuurlijke inzet. Verder was hij praktisch heel goed bezig via de rechtswinkel in het Tilburgs centrum. Hij had al menige hulpbehoevende justitiabele geholpen in diens rechtsconflicten tegen het establishment. En dat werd door de studentenfracties in de raden gewaardeerd. Wat Nieboer wilde was respectloos. Het was autoritair. Het was machtsusurpatie. Een streek van de confessionelen. Dat nam hij niet. Wim zag de deur van kamer 927 dichtknallen. Mijn boven mijn bureau afhangend Bugs Bunny-konijn sidderde van de weeromstuit aan zijn spiraaldraad. “Dat wordt een eindeloze vete” merkte Wim peinzend op, het lunchtrommeltje openwrikkend en de zware roggebroden ontpellend. Zult, hoofdkaas, een appel en een tomaat. Dat werd smullen.