Opstand in Brussel 1830

Willem I was een typisch bureaucratisch administrator, met veel begrip voor de toenmalige staatshuishouding en de rol die een overheid zou kunnen spelen door planologie en diepte-investering, maar weinig gevoel voor de massa. Hij dacht in grootschalige economische concepten. Daarbij moest hij Groot-Brittannië ook volgen, dat een strike vrijhandel nastreefde. Nationaal protectionisme was verboden door Londen. De religie was een nuttige factor voor de begunstiging van volkswelvaart. Dat kón ze zijn. Als de vorst het handig speelde. Zo dacht Whitehall daarover, dat op deze wijze het Anglicanisme inzette. Als verbindingsmiddel dat de klassen kon verenigen, dat een optimisme kon teweegbrengen onder de deelnemers aan het handelsverkeer en dat winsten kon zekerstellen.

Allegorische voorstelling van de heldhaftige Belgische opstand

Niet om chauvinisme teweeg te brengen, niet om rassensuperioriteit te voeden, niet om Engelsen te conditioneren tot kolonisatie. Dat kwam pas later. Londen dacht dat Willem het ook zo zag. Er is geen reden om aan te nemen dat dat een vergissing was. Hij verachtte het katholicisme niet. Maar hij vond het een te supranationaal verschijnsel was dan dat hij het kon aansturen. Van mystiek begreep hij niet veel, van de erbarmelijke levensomstandigheden van de lagere volksklassen had hij geen begrip. Hij meende, dat hij met de katholieke kerk wel een verstandhouding zou kunnen bereiken, in dier voege, dat Rome hem wel zou toestaan de organisatie van die kerk in de Nederlanden te regelen en te bemensen. Daarvoor was een verdrag nodig met de Heilige Stoel, een concordaat. Dat kreeg Willem ook in 1827.

Hij wilde eigenlijk de bisschoppen kunnen benoemen, onder voorwaarde van goedkeuring door de paus. Hij wilde het lesprogramma kunnen bepalen voor het groot-seminarie en hij wilde toezicht kunnen houden over kloosterordes die zich ook met zorgtaken die de staat ook uitoefende bezighielden. Armenzorg, opvang van weduwen en wezen, gezondheidszorg, voorbereidend lager onderwijs. Onder die omstandigheden zou hij gul zijn met subsidies, ook voor kerkenbouw. Rome zag er wat in. Alleen dat over die bisschoppen, daar ging het niet mee akkoord. Willem was een protestant. Die mocht geen benoemingsvoordrachten doen op dat niveau. Maar adviezen over aan te wijzen candidaten, daarover viel te praten.

Barricades te Brussel

Alleen: Willem ging weer al te onbesuisd te werk, toen hij deze mogelijkheden wilde uitwerken. Hij stelde meteen een voorbereidende academische  candidaatsfase voor het priesterschap, door de overheid te entameren, verplicht. Het Collegium Philosophicum te Leuven, dat onderdeel zou worden van de universiteit aldaar, ingebed in de stichting die sedert 1420 al de priesteropleiding verzorgde en licentiaten afgaf. Nog voor het concordaat in zijn geheel voorzien was van uitvoeringsarrangementen met de Heilige Stoel. Willem bleef vinden – en men kan hem onmogelijk daarin ongelijk geven – dat het filosofisch, sociaal en encyclopedisch onderricht van de katholieke kleinseminaria niet op de hoogte van zijn tijd was. Priesters die niet goed konden spellen, niet talig waren, geen aardrijkskunde hadden genoten, geen geschiedkundig overzicht hadden, geen sociaal omgevingsbewustzijn en voornamelijk uitmuntten in canonieke Latijnse formulieren, die konden toch de aspirant-theologanten niet adequaat opleiden?

Juist omdat Willem onder de indruk was van de bevoegdheid van een pastoor en diens gezag, kon hij dat niet goedvinden. Hij stelde dus iets te snel een absolute plicht in om dat Collegium eerst te volgen en examen te doen bij een rijksgecommitteerde. Hij had haast. Te veel. In een periode, waarin de bisschoppen nog steeds huiverden om een protestantse vorst dat soort competentie te gunnen. Verder was in het zuiden de situatie economisch slecht. Arbeiders konden moeilijk werk krijgen, er was een recessie gaande, er waren misoogsten, er heersten ratten- en muizenplagen en besmettelijke ziekten zoals cholera en typhus. Er was onrust.

De Nederlandse infanterie brengt aarzelend vuur uit te Brussel

De Franstalige elite te Brussel, Leuven, Namen en Luik zag haar kans. Met behulp van Parijs, dat ook in revolte verkeerde, organiseerde zij opstanden tegen het gezag in genoemde steden. Die in Brussel liep volledig uit de hand, omdat de plaatselijke autoriteiten niet onmiddellijk krachtig tot handhaving van de openbare orde wisten over te gaan. Ze hadden wel een militaire macht bij de hand. Maar daarvan waren veel soldaten zuidelijken, die niet wilden optreden tegen de brooddronken menigten in de straten. Zeker niet met vuurwapens of vuurmonden. De gezeten Franstalige  burgerij, beducht voor haar eigendom, zette een eigen burgerwacht op poten. Die trad effectief op. En zag niet goed in, waarom ze niet de teugels in eigen hand zou blijven houden. Ze hield ze dus krampachtig vast. De afscheiding van België was een feit.