Londen had Willem een groter rijk gegund dan in 1813 was voorzien. Willem mocht de zuidelijke Nederlanden – die wij nu “België” noemen – erbij hebben, mét Luxemburg. Maar dan moest hij bezweren dat hij de Belgische katholieken non-discriminatoir zou gaan behandelen in het publieke domein. Dezen moesten de zelfde ambtelijke aanstellingen kunnen krijgen en als beambten diensten mogen aanbieden als de Hervormden. Londen wist uit het verleden te goed dat de Oranjes eigenlijk niet echt gek waren op katholieken. Willem moest beloven dat hij een staatkundige samensmelting perfect zou borgen tussen de stamverwante volken.
Maar hij mocht wel een Nederlandse taalpolitiek voeren bij de aanstellingen en verder was geen bezwaar dat hij toezicht zou uitoefenen op de organisatie van het katholieke volksdeel. Willem zag in dat laatste de volmacht om zich bezig te gaan houden met de wijze waarop de zuidelijke bisschoppen hun rechtsmacht uitoefenden, de priesteropleidingen en kloostervorming. Hij vond dat de opleidingen onder de maat waren, vergeleken met de eisen die in Holland aan middelbaar beroepsonderwijs plachten te worden gesteld, waarbij hij de gemeentelijke Latijnse scholen voorlopig tot uitgangspunt nam. Hij liet de opgerichte seminaria aanschrijven en visiteren ter inspectie van het onderwijsprogramma, de docentenopleidingen, de werving en de inrichtingen van lokaliteiten en lesmateriaal.
Hij kwam na ommekomst van de inspecties dat het erbarmelijk was, wat de katholieken zich hier lieten aanleunen, zowel onder als boven de Moerdijk. Willem was er de man niet naar, om dat zo maar te accepteren. Hij zag beter dan wie dan ook in, wat voor macht een eenmaal aangestelde pastoor in zijn parochie kon ontwikkelen vanaf de kansel, bij de sacramentele praktijk en bij de talloze religieuze verenigingen die een geestelijke placht te adviseren, inspecteren en af te rekenen op gebrek aan orthodoxie. Hij had gelijk. Ook toen al, naar de algemene begrippen over gedegen middelbaar onderwijs.
Een priester placht vanaf de preekstoel wel degelijk te politiseren, zeker als het ging om de staatkunde die voorbereid werd door een protestantse vorst. De pastoors fulmineerden flink tegen de koning uit Holland. In schimpende termen, die ze, moeizaam spellend, voorlazen uit de brieven van de bisschoppen. Willem weet de chaos waarin westelijk Europa was terecht gekomen mede aan het weinig beginselvaste beleid van de Heilige Stoel, die maar al te vaak bereid was geweest tot pacten met Napoléon. Wat er in de kerkelijke staat werd gepresteerd aan heilloos conservatisme door de pauselijke curie was werkelijk hemeltergend. Dat was nog tot daaraan toe. Maar de curie wilde deze antieke, bijna middeleeuwse denkbeelden óók nog eens opleggen aan de kerkprovincies in de Lage Landen.
Boven de Moerdijk volgden de aartspriesters Rome in weerzinwekkende hondse trouw – er wás daar stomweg geen kerkelijke hiërarchie onder bisschoppen – en beneden die zee-arm zetelden weerbarstige mijterdragenden die eigenlijk koninklijk Frankrijk méér genegen waren dan Willem. Zo stak de bisschop van Gent niet onder stoelen of banken dat België eigenlijk hoorde bij koninklijk Frankrijk onder Lodewijk XVIII. Hij liet niet na daarop in rondzendbrieven te hameren. En hij eiste dat de bisschoppen al hun privileges terug zouden krijgen van vóór 1789, uit de periode dat de Oostenrijkse Habsburgers de soevereiniteit uitoefenden in deze zuidelijke Nederlanden.
Het idee van de absolute legitimiteit waar de Heilige Alliantie van 1815 van uitging bij de staatsinrichtingen van westelijk Europa eiste zulks, aldus deze geharnaste Gentse prelaat Maurice De Broglie, die er geen doekjes om wond dat Willem een eerloze ketter was. Geen monarch kon gedogen dat een kerkelijk gezagsdrager dergelijke taal openlijk uitsloeg in zijn territoriale rechtsgebied.
Dat Willem dat evenmin deed, konden de partijen bij deze Alliantie begrijpen. Dat Willem daarbij naar strafvorderlijke vervolging greep, de bisschop bij verstek tot verbanning liet veroordelen wegens verraad, priesters deed arresteren en seminaria ophief, dat was hen een brug te ver. Ze wilden een actieve confessionaliseringspolitiek ter schraging van de legitimiteit. Geen martelaarschap voor kerkvorsten die zich moeilijk wisten in te scharen in de nieuwe geopolitieke verhoudingen. Willem schoot met een kanon op een muis, oordeelden zij.