Organisatiegebondene versus de individuele zinzoeker

Organisatiegebondene versus de individuele zinzoeker

De westerse samenleving is geheel gebaseerd op de canoniekrechtelijke overlevering van het Romeinse recht. Dat van Justinianus. Die liet dat samenvatten in wetboeken. De fundamentele onderscheiding tussen enerzijds publiek recht en anderzijds privaatrecht is er op gebaseerd. Het publieke recht regelt de verticale verhouding tussen de ingezetene enerzijds en zijn bestuursoverheid anderzijds. Het geeft wederzijdse rechten en plichten weer. Het definieert ook de hoofdprincipes die daarbij in deze verticale relatie geldig zijn.

Het axioma daarbij is dat beide, ingezetene en overheid, gehouden zijn deze principes onvoorwaardelijk en altijd te respecteren. Daarop moeten beiden kunnen vertrouwen. Sommige ingezetenen zijn staatsburger. Die kunnen rechtstreeks de overheid aan dat vertrouwen houden en daarbij de rechter inschakelen. Andere ingezetenen zijn slechts personen die toegelaten zijn tot de territoriale rechtssfeer van de staat. De natie. De overheid stemt voorshands in met het feit dat ze er zijn. Dat erkent ze. Ze verbindt er gevolgen aan. Soms zelfs zorgplichten. Dit geheel kun je benoemen tot een soort macrostructureel contract. Tussen overheid en ingezetene. Als je maar bedenkt, dat het contract niet individueel gesloten hoeft te worden. Een wilsovereenstemming in concreto is niet alleen niet nodig. Ze is ook ongewenst. Want dan zouden de partijen dat contract ook naar believen kunnen verbreken.

De ingezetene zou dan, na die opzegging, illegaal zijn. Hij zou buiten het territoriaal gebonden rechtssysteem vallen. Vogelvrij. Gedurende het woeden van de Franse revolutie, op het hoogtepunt van de terreur van Robespierre en de zijnen, wemelde het van dergelijke opzeggingen. Het Justiniaanse recht houdt in, dat deze opzegging onmogelijk is. Ze is nietig, onzedelijk, ze kent geen dragende oorzaak, aldus het oude burgerlijke wetboek, dat Nederland helaas bij het grof vuil heeft gezet. Het nieuwe burgerlijke wetboek kent het begrip van nietigheid wegens een ongeoorloofde oorzaak bij wederzijdse overeenkomsten helaas niet meer.

Ook degene die niets meer met de samenleving wil te maken hebben blijft drager van rechten en plichten. Dát heeft de katholieke kerk overgenomen, na 476, het jaar van het teloorgaan van het westerse Romeinse rijk, uit het Romeinse publieke recht. De gedoopte blijft deel van de organisatie waarin dat sacrament hem opnam, ongeacht zijn hoogstindividuele intenties en strevingen. Doe organisatie kan hem excommuniceren, zeker, maar deze opname kan ze niet ongedaan maken: je kunt niet “ontdopen”.  Ook niet ten verzoeke van de gedoopte, die meestal geen partij was toen om het sacrament gevraagd werd. Dat houdt voor de individuele positiekeuze van de katholiek gedoopte een geweldige relativering in, óók van de betekenis van diens wilsvrijheid. Die is er wel. Maar zij betekent lang niet zoveel als in het protestantse systeem.

Binnen dat protestantse stelsel kan de wilsvrije zich zelf van zijn gemeente excommuniceren.  Die vrijheid is nauwelijks dogmatisch te rijmen met het axioma van de predestinatie. De gedachte dat god, in zijn onnaspeurlijke heilsplanning, tevoren heeft bepaald wie wel of niet tot de eeuwige aanschouwing van de here here zal worden toegelaten. Want dat is een wilsonafhankelijke bestemming. Terwijl toch de calvinist blijft vasthouden aan de these van de vrijheid van de wilsbepaling. Hier heeft altijd moraal-theologische kortsluiting gedreigd. In het dagelijks leven van de protestant die het met zijn dogmatiek serieus nam.

De katholiek komt doorgaans niet eens op de gedachte dat in zijn leven die ontlading zou kunnen plaatsvinden. Als dat gebeurt, is hij er óf niet-ontvankelijk voor óf hij ontkent dat ze plaatshad. Hij vlucht in pathologische syndromen. Te cureren met pillen of rituelen. Het maakt dat de westerse samenleving broederlijk naast elkaar twee mensentypen laat voorbestaan. De non-intentioneel organisatiegebondene. En de individuele zinzoeker. Met zijn eigenzinnige queeste. Ook al zijn beide types noch religieus noch godsdienstig. Deze polariteiten van types dragen de maatschappij. De Geers en de Goors. Huns ondanks.