Pastorale onderbroekenheffer

Mensen verschillen enorm van elkaar.  Óók als ze delen in dezelfde levensbeschouwelijkheden, dezelfde maatschappelijke achtergronden en komende wijzigingen in het gedragingspatroon dat vanzelfsprekendheden in razend tempo verliest. Dat alles had ik met die Piet Robben wel gemeen. Hij was kapelaan geweest, nog volledig in priesterdracht met drieëndertig preutse frontknoopjes, witte halsterboord en greinen sjerp met vossenharen ronde hoed met maar áán ter linkerzijde afhangende kwast. Ik kwam destijds wel bij hem op de benepen kapelaanskamer in de pastorie aan de Carmelitessenstraat toen hij opeens als tweede toegevoegde assistent was toegewezen aan pastoor De Beer. Hij had een grillig veel te helder licht in de hanglamp dat een vreemd contrasterend schaduwpatroon wierp op het enorme honingzoete Heilig Hartbeeld midden op het immense bureau. Aan de wand de onvermijdelijke familiefoto’s. Óók die van zijn eerste Heilige Mis, de eerste zegen aan zijn ouders, eerbiedig voor Piet neergeknield, en de angstig toekijkende bruidjes die bloemen hadden gestrooid voor ZijnEerwaarde in het dorp.

Gezellig was het er niet echt in dat veel te kleine kamertje. Al was er een vertrouwelijk tikkend schippersklokje. Beneden was het gerucht goed hoorbaar van de daverende televisie, waarnaar de pastoor avond aan avond placht te kijken, gramstorig sigaren rokend totdat de dokter het verbood. De Beer heerste in de suite en de belendende veranda. Enorme leren, lelijke meubelen, grote dwaze gipsen beelden, waaronder de onvermijdelijke Teresia, hemelzoet ten hemel starend. Echt hartelijk was De Beer niet. Hij had de pest over het teruglopend kerkbezoek. En over het gebrek aan ontzag te zijnent. En nu stond de kapelaan midden in de schreeuwende, polonaise-beukende meute, een gebloemde kiel aan met rinkelende onderscheidingen, de bezemsteel met uitgezakte heren souspantalons fier omhooghoudend, steeds een pils in de knuist. Om hem heen de jeugd de toekomst hossend tegemoet rennend, zeker van een glanzende toekomst bij de grote lampenfirma die het met haar personeel zo goed en genadig vóór had.

De belangrijkste figuur in A-musica was een grote forse vent die leidinggevend de melodie aangaf, meestentijds vergezeld door zijn verloofde die vloeibaar van adoratie was voor haar partner. Die man, van zessen klaar, ging het ver schoppen, hij was een geprivilegieerde van de Philips Bedrijfsschool en gaf hoog op van zijn mogelijkheden als handelsreiziger in het Verre Oosten. Hij ried mij ook bij deze firma te gaan werken, toekomst verzekerd, en niet zoveel te miezeren. Daarin had hij stellig gelijk. Tallozen hebben mij uitvoerig op mijn gebreken gewezen, sociaal-maatschappelijk, dieptepsychologisch en ook nog naar uiterlijke verschijningsvorm. Die was niet best, al was het maar omdat kamgaren pakken uit waren. Dat waren ze al toen de adjudant van de Eindhovense Gemeentepolitie Van der Palen, post Woensel, ze aanschafte. En dat was zeker twintig jaren tevoren geweest. Mijn kiel verhulde dat euvel stellig, maar deed het glimmend zitvlak van de pantalon duidelijk uitkomen en ook de bijbehorende kamfergeur die zonderling contrasteerde met de uitwasemingen van bier, sjek en jonge klare.

Gezeten, later, op de rand van de zandbak in de achtertuin van de net verworven woning aan de Teresiastraat wees deze veelbelovende Philips -employee mij gedetailleerd op de kansen die ik liet liggen. En wederom was er geen speld tussen te krijgen. Dat is ook later wel gebleken. Als er vrouwen verliefd op mij werden, kwamen ze bijna allemaal na drie maanden – de maximale tijd van de ontremming die men verliefdheid pleegt te noemen — aan met de verwijten die mij aan de voorspellingen van deze Strijpse globetrotter deden terugdenken, want inmiddels had hij gans Azië wel bereisd. Ik zou een wit jasje moeten dragen, bloemetjeshemden en een kekke zonnebril. Liefst een met spiegelende glazen in vliegeniersmodel. En dan stond ik weer voor gek met de Grote Trom in het tuig om de nek midden in de zwateling van de massale jolijt. In verlangen naar het kleinste kamertje, zo dichtbij en toch zo onbereikbaar. En ik zag Piet weer voor mij, de linkerhand karakteristiek op de heup, met een onverklaarbare glimlach. Geniet de dagen uwer jongelingschap, want de dagen zullen naken dat anderen uw lendenen zullen omgorden en u brengen zullen waar gij niet zijn wilt. Zult u het doen? Het is immers van Gode bepaald. Het wordt u geraden door Prediker. En die heeft er goed over nagedacht.