Bejaardencarnaval

De eerste twee dagen waren natuurlijk heel bruisend en vol nieuwe ervaringen. Ons orkestje was in de wijken en in de dorpen zoals Vessem of Meerveldhoven hartelijk welkom, want het was weer eens wat anders en vaak waren de carnavalisten ook wel op elkaar uitgekeken, vooral de echtelieden die langdurig in elkanders vereniging hadden verkeerd. De maandag was de landerigste dag, ervoer ik. Dan hadden de mensen vaak al drie dagen met elkaar rond het biljard lopen hossen, de kinderen waren de jool spuugzat en bejaarden kregen steeds meer hinder van hun kwaaltjes en aandoeningen, die ze ook breed uitserveerden. En dan was het juist kindercarnaval en bejaardencarnaval. Twee opgefokte evenementen op de valreep die steeds meer onderlinge psychologische gelijkenissen gingen vertonen. De bejaarden gingen Russische eieren, frietjes oorlog, bami schijven en frikadellen alsmede Huzarenslaatjes bestellen, voedsel dat hun leefregel langdurig en onvoorzien totaal verstoorde en waarvan de meesten uiteindelijk hinderlijke gassigheden of diarree kregen.

Dat zou je niet aanstonds zeggen, als je de vrolijke geluiden hoorde op straat, komend uit de open zwalpende deuren van het desbetreffend etablissement. Er ontstonden nu fraaie echtelijke ruzies, uitgevochten door zwaar berimpelde hangwangige hoofden met snaakse hoedjes waarbij vaak ook beschuldigingen van jaren her, stammend uit de eerste carnavaleske evenementen die men op zijn conto had mogen aankruisen, opnieuw werden uitgebracht. Wij deden in dit geval een goede daad als we voor de zoveelste keer Bij ons staot op d’n keukendeur schetterend aanhieven, ook al was duidelijk dat het gekijf aanvankelijk heftiger werd voortgezet om boven onze trompetten en baritontuba’s uit te kunnen komen. Dat lukte de ouden van dagen uiteindelijk niet. Maar een van beide echtelieden besloot dan wel vroeger dan gewoonlijk de echtelijke sponde op te zoeken.

Piet Robben bleef echter met glimoogjes rondkijken en ons aansporen om echte gave pret te hebben. Ook als wij uitgenodigd werden om chili con carne te komen eten bij de beblazer van de tuba. Dat deden we graag, want het stond in de maag en verschafte nieuwe krachten voor de rest van de avond. Tenminste, als er niet te veel alcoholica genuttigd was. De magen van de jongere knullen bleken uiteindelijk niet bestand tegen deze massieve maagversterking in combinatie met de allegaartjes aan bieren en jenevers die onderweg van diverse zijden geoffreerd waren door vriendelijke en welmenende omstanders. Deze jongeren plachten dan viervoets op de diverse toiletten hangend aangetroffen te worden, ook, soms, bij de gastheer van de avond. Diens vrouw kon dat meestal niet echt waarderen. De kreet Agge Màr Leut Het dekt bepaald niet alles. Maar ook dan bleek Piet Robben daarin een Evangelische Heilsboodschap te kunnen detecteren, die hij moeiteloos uitserveerde op de eerstvolgende eerste zondag van de vasten. Het is een gave. Ik beschik daar niet over, moet ik erkennen.

De Aswoensdag gingen we dat zwarte kruisje halen bij Piet na de vroegmis op het voorhoofd. Hij zette het fors aan met de duim, zo nu en dan achterover neigend met het hoofd als de kegel van de rechtgelovige jongeling nog iets te duidelijk dóórkwam. Het haringhappen dat hier en daar betracht werd, hielp daar niet echt tegen. Het moest slijten, evenals het euvel van de kaakpijn en de spierkrampen die de blazers hadden in de lippartijen, vooral de mondhoeken, die uiteindelijk het krachtige embouchure hadden moeten geven aan de bespeelde instrumenten. Ik persoonlijk kon zeker drie dagen wat moeilijk praten door schorheden terwijl velen zware verkoudheden hadden opgedaan. Dat bezwete in- en uitlopen van al die diverse tapperijen terwijl er altijd een snerpende oostenwind zoefde eiste al op maandagochtend een tol aan betraande ogen, gerochel en hoestpartijen. Dat verergerde gaandeweg aanmerkelijk totdat we allen stom en geslagen ons aan de tapbalies vasthielden, elkaar verzekerend dat we pret hadden. Dat hadden we dan toch maar weer móói meegemaakt. Want je was maar één keer jong. Dat was waar. Mijn kiel heb ik nog. Met veel duistere onderscheidingen, kettingen en vlekken. Ruik ik eraan, dan weet ik dat het leuk was geweest en dat het goed was dat ik erbij was. Waarom, dat weet ik eigenlijk niet. Dat heb ik vooral als het daglicht afneemt en de zon onbespied ter kimme neigt. Blijf mij nabij heer. Piet Robben weet waar u moet wezen.