Persistent ambtsverzet

De machten die zich gedurende de interbellaire periode sedentair hadden genesteld in de ambtelijke hoge staatsorganen waren meestal aangesteld op grond van confessionaliteit. En zulks naar de evenredigheid van de grootte van de confessionele volksdelen. U moet dan bij voorbeeld denken aan de Hoge Raad der Nederlanden, het Openbaar Ministerie op ressortaal niveau – dus: de hoger beroepsinstanties – de Rekenkamer, De Centrale Raad van Beroep en vooral de Raad van State. Maar ook aan de Defensieraad die na 1936 het defensiefonds ging beheren maar ook weer als primaire sleutel bij de aanbestedingen, benoemingen en strategische beleidslijnen de confessionaliteit als uitgangspunt nam.

De Christelijk-Historischen, steeds herkomstig uit adel of patriciërsstand, hadden bij dergelijke aanstellingen nooit op achterstand gestaan. Wel integendeel. Zij hadden ook in dit opzicht de preferentie en begunstiging genoten van koningin Wilhelmina die zich overal mee bemoeide. Maar de kleine burgers uit de gereformeerde zuil, die uit de rooms-katholieke zuil en die van de protestants vrijzinnige zuil hadden tot 1920 wel degelijk te klagen gehad over achterstellingen bij dergelijke aanstellingen.

De door katholieken gedomineerde kabinetten stelden nu steeds uit deze achtergestelde volksdelen de hogere ambtenaren aan, waarbij vooral de katholieken niet te kort schenen te lijden. Ik zeg: helaas, want juist dit volksdeel had nog steeds de bijbehorende expertise en intellectuele diepgang niet die de vacatures redelijkerwijs schenen te veronderstellen. Zo zaten er verhoudingsgewijs nogal wat confessionele ambtenaren in genoemde hogere colleges van staat die er eigenlijk de competenties niet voor hadden en ook niet ontwikkelden.

De “doorbraak”-idee na de Tweede Wereldoorlog had mede ten doel te komen tot re-evaluatie van het functioneren van dergelijke ambtenaren in de bezettingsperiode. Moesten deze personen die aantoonbaar gecollaboreerd hadden, geen weerstand hadden geboden aan de gevulde hand van de bezetter, althans moreel en ethisch grovelijk onachtzaam gebleken waren, niet verwijderd worden uit hun aanstelling, in het licht van de noodzakelijkheid van het totale politieke bestel?

Moest bijvoorbeeld de Hoge Raad maar niet opgeheven worden? Die had in zijn doemwaardig toetsingsarrest van 1942 alle wetsbesluiten door of vanwege de bezettende macht gelijkgesteld met formele wetten, geslagen door de Nederlandse wetgevende macht. En daaruit besloten, dat het de rechter niet toekwam de innerlijke waarde van die wetsbesluiten te toetsen op ethisch en moreel gehalte en al allerminst aan verdragen, zoals het Landoorlogreglement-1907. Ik wees er al op.

Hoge Raad der Nederlanden, Datum uitspraak van het arrest: 12-01-1942, Datum publicatie 14-05-2021, Zaaknummer 45653, Rechtsgebieden: Strafrecht, Bijzondere kenmerken: Cassatie; Inhoudsindicatie: Toetsingsarrest. De Nederlandse rechter is niet bevoegd om regelgeving van de Duitse bezetter te toetsen aan internationaal recht. Diens verordeningen gelden ‘onder de huidige omstandigheden’ als Nederlandse wetgeving. Conclusie vanwege het Openbaar Ministerie  is officieel niet meer voorhanden; Vindplaatsen: Rechtspraak.nl  Zie: https://gerardstrijards.nl/serrarens/ over de achtergronden en consequenties van dit beruchte arrest.

Daarom waren volgens de Hoge Raad, ook de decreten en verordening en van die bezetter bindend ongeacht hun inhoud. Ook die betrekking hadden op de isolatie van het Joodse volksdeel, de communisten en de socialisten. Daarop konden burgemeesters, de directie van de Nederlandse Spoorwegen en de commissarissen van de koningin zich beroepen als ze meewerkten aan deportaties, razzia’s, discriminerende administratieve aantekeningen in de bevolkingsregisters, tewerkstellingen voor de Duitse oorlogsindustrie en de verdediging van het bezette gebied tegen de geallieerden.

Was het nu niet beter, vroegen de doorbrakers van 1945/46, om alvast de Hoge Raad die zo aantoonbaar gefaald had, maar op te heffen of tenminste te schorsen. Hun president, de net aangestelde Donner, ging daartegen te keer als een duivel in een wijwatervat. Maar natuurlijk niet openlijk. Hij wist goed dat hij was aangesteld wegens zijn calvinistische overtuigingen en had daarom van de doorbrakers niets goeds te duchten. Hij kwam dus in ambtsverzet, als vele gelijkwaardige collegae in aanpalende colleges van staat.