Procedure bij de Hoge Raad

Op 14 mei 1879 was Lodewijk Pincoffs verdwenen in Rotterdam. Hij bleek vertrokken te zijn met de trein naar Antwerpen vanaf het station Beurs om 13.00u. Merkwaardig genoeg had de stationschef J. van Boekhout de stoomtrein even op gehouden toen het gezin-Pincoffs het stationsperron op was komen draven kort tevoren. Achteraf bleek dat mevrouw Pincoffs en de zoontjes Maurits en Pieter in de vroege ochtend apart al waren vertrokken met dezelfde bestemming. Het was voorbereid: kruiers hadden ruim te voren de omvangrijke bagage opgehaald die separaat met een goederentrein was meegegeven.

Nog ruim honderdveertig jaar nadien zinderen uit de kranten van destijds de verdenkingen tegen de centrale overheid je tegemoet. Lodewijk was precies op het allerlaatste moment ervan dóór gegaan. Juist toen overduidelijk werd dat Justitie echt niet anders kon dan de magnaat van Rotterdam, de havenbaron en superfraudeur vervolgen bij de Hoge Raad. Daar waren zelfs buitenlandse journalisten op af gekomen, zoals Belgische verslaggevers die popelden om nu eindelijk eens te weten hoe hun Leopold II bij de listen en lagen van die Pincoffs was betrokken geweest, en nog wel zonder dat de Franskiljonse Brusselse regering daaraan iets zou kunnen doen. Wat was de betrokkenheid van de Waalse kabinetsministers daarbij geweest? De Hollanders zouden die Pincoffs wel het hemd van het barre lijf gaan ondervragen. Dan kon het niet anders of een hofdignitaris zou iets moeten komen verklaren over die schijnheilige prins Hendrik de Zeevaarder, prins van Oranje. Die was toch erevoorzitter geweest van de “Afrikaansche”? Die had toch steeds de solvabiliteit van de Afrikaansche uitgetrompet? Daar was toch een Nederlandse minister verantwoordelijk geweest? Vermoedelijk toch die van Binnenlandse Zaken? De Europese kapitaalmarkt was toch deerlijk geraakt? Die minister zou óók moeten getuigen: had die prins niet geworven voor lange termijn-kapitalen toen het bedrieglijk bankroet van “De Rotterdamsche”en, sodeju, die “Afrikaansche” als een paal boven water stond? Hendrik was weliswaar dood, maar zijn rol moest toch vastgesteld worden. Hij was bij Leopold kind aan huis, wisten de Belgen ineens. De caricature-tekenaars hadden hun zware potlood al hunkerend klaar, zwevend boven het maagdelijk papier. Dit kon de Belgische kroon wel eens de kop kosten. Maar die verrekte president liet de zaak uitroepen en constateerde dat deze Pincoffs er gewoon niet wás. Hij liet het onderzoek niet aanhouden. Géén bevel tot medebrenging en dus uitlevering door de USA, waar die Pincoffs de bink scheen te steken. Die deftige president met zijn hermelijn vertrok geen spier toen hij op vordering van de Advocaat-Generaal Gregory mummelend het onderzoek ter openbare zitting — laat me niet lachen — liet voortzetten. Nadat de traag sloffende deurwaarder naar de hall van het Paleis van Justitie was gelopen, daar de enorme deur had geopend en Pincoffs naam luid en duidelijk in de galmende ruimte had uitgebruld. De vent was er vandoor, ribbedebie, schreven de Gazet van Antwerpen, De Koerier van Turnhout en de Kempische Boschgalm. Was er soms tevoren gewaarschuwd door Den Haag? Was dit gearrangeerd? Echt iets voor de Hollandse geuzen met hun uitgestreken smoelen. Iedereen had vuile handen. Dat zag je vanhier.

De familie was over Dover naar Liverpool gereisd en had daar een oceaanstomer naar New York genomen. Met de USA bestond geen uitleveringsverdrag. De kans dat Pincoffs terecht zou staan als senator bij de Hoge Raad was daarmee illusoir. Het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk vooronderzoek duurden volgens Mees betreurenswaardig lang. De koophandelsboeken logen er niet om, aldus deze geldschieter, maar kennelijk had het Openbaar Ministerie veel aarzelingen om de zaak bij de Hoge Raad aanhangig te maken. De Tweede Kamer werd voorshands niet geïnformeerd over de koophandelsfraudes. Van de motie, die de Grondwet vereiste om de zaak rechtsaanhangig te maken bij de Raad kwam niets.

De Tweede Kamer reageerde nauwelijks toen de zaak tegen Kerdijk aanhangig werd gemaakt bij de Raad. Was die rechtsingang wel rechtmatig, dat zou toch de vraag kunnen zijn?  Alleen Kerdijk, die in Brussel in zijn hotelkamer zelfmoord had trachten te plegen, verscheen ter zitting. Hij was voortvarend door de Belgische Justitie uitgeleverd. Maar Kerdijk had eigenlijk met het administratieve beheer van de Afrikaansche Handelsvereeniging zo goed als niets uit te staan gehad. Hij getuigde ter zitting op een donkere 23e februari 1880 eigenlijk van niets te weten over de financiële positie van de Afrikaansche. Getuigen kwamen dat in één koor beamen.

Tegen Pincoffs werd verstek verleend. De tenlastelegging beperkte zich tot de intellectuele valsheden in de koophandelsboeken die het Wetboek van Koophandel destijds definieerde als plichtmatig te houden en tot de ingewikkelde wisselruiterijen die Pincoffs had bedreven tussen de Rotterdamsche Handelsvereeniging en de Afrikaanse. De positie van prins Hendrik en koning Leopold kwam niet aan de orde. Het ging om de redactie van de wissels die Pincoffs steeds had getrokken op de Rotterdamsche en had doen uitbetalen aan de Afrikaansche, steeds zelf fungerend als trekker en begunstigde, waarbij hij soms handlangers had gehad maar meestal zelf had rondgepompt binnen een vennootschappelijke structuur  die bijna onontwarbaar was. De hoofdgetuige was de boekhouder Botermans van de Afrikaansche die steeds weer de afwezige Pincoffs belastte – en zichzelf en zijn handlangers verontschuldigde als steeds zijnde in staat van onmacht of dwaling gebracht door Pincoffs. De Afrikaansche was inmiddels failliet. Er gebeurde veel eigenaardigs ter zitting: de raadsheren van de Hoge Raad waren overduidelijk het ondervragen niet meer gewoon. De president mr Gockinga had moeite in de schemerige en klamme zaal zijn aandacht te bewaren en bestelde midden op de dag een grote, hevig walmende petroleumlamp, niet zozeer vanwege het schijnsel dat deze in de zaak zou kunnen werpen, maar om de handen te kunnen warmen. Verder bleek het gebrek aan sanitaire privaten een aanmerkelijk euvel. Daarover schreven de kranten.

Campegius Hermannus Gockinga (1804-1882), voorzitter van de buitengewone strafkamer in de zaak-Kerdijk

Over de herkomst en redactie van de acte van inbeschuldigingstelling geen woord verder. Marten Mees werd duchtig aan de tand gevoeld. Hoe kwam het dat hij de boeken nimmer had nagezien en dat de balansen nooit werden vergeleken met de boeken? Waarom was nooit navraag gedaan naar de handelsretouren en de aanmerkelijke kortlopende kredieten die Pincoffs in zijn eentje had weten te ritselen? Botermans had uitvoerig toegelicht waarom Pincoffs voor hem, als ondergeschikte, onbenaderbaar was gebleven. Botermans had wel ingezien dat de kredieten waren opgenomen om de hoge dividenden uit te kunnen blijven keren aan de notabele aandeelhouders. Die hadden acht tot tien procent belopen, jaarlijks tezamen iets minder dan een half millioen gulden. Daar had Botermans wel bezwaren tegen gemaakt. Kerdijk zweeg. Soms barstte hij in snikken uit. Pincoffs en Kerdijk werden veroordeeld. De laatste zat de straf volledig uit.