Procesmodieusiteit

Veel van deze complexiteiten stammen uit de bruisende tachtiger en negentiger jaren van de vorige eeuw, toen een opkomende de toekomst tegenmoet hossende generatie bemerkte dat de wereld een global village was waarin voornamelijk een ratelend Amerikaans Engels werd gesproken. The medium is the message, dat wisten we al, dat werd nu ook geprolongeerd toegepast op het strafvorderlijk procesrecht in West-Europa. Dus werden deze Angelsaksische begrippen – geworteld in een organisch gegroeide rechtstraditie vanaf de veertiende eeuw – zonder omwegen geënt op een stam die gegroeid was op de humuslaag van het canonieke recht.

Het wettenrecht van Justinianus, tot hernieuwde wasdom gebracht in de zestiende eeuw, dat het recht steeds weer stolde in centraal aangestuurde wetsartikelen, voorzien van glossen. Een recht van bovenaf, dat de Habsburgse dynastieën veel beter uitkwam dan het regionale van onderop gegroeide dorpsrecht van de Engelsen, die overigens wel de wereldzeeën gingen beheersen en dus die global village. Nederlandse rechters gingen dus de Angelsaksische procesfaseringen toepassen, met hun statusconferenties, pro-formazittingen en plea-bargaining voorovereenkomsten, ook al waren die totaal niet inpasbaar in het Napoleontisch inquisitoriale systeem van de abstracte proceswetboeken van 1857 tot en met 1927.

Deze rechters gingen ervanuit dat de artikelen 5 en 6 van het EVRM daartoe nu eenmaal noodzaakten, want die waren duidelijk op Angelsaksische leest geschoeid. Dat wás ook zo. In de zestiger jaren van de vorige eeuw was de Engelse rechtstraditie op het continent volledig sacrosanct, want die traditie was het, die het fascistische en nationaalsocialistische recht – als men daar al van kon spreken, Roland Freisler, de kijvende en gillende president van het Rijksvolksgerechtshof te Berlijn indachtig – totaal had overwonnen. Dat besef daalde eerst in die zestiger jaren breed op het continent in.

En daarom begon men ook Angelsaksische benamingen te bezigen ter duiding van de waarborgen ten grondslag liggend aan genoemde EVRM-artikelen: habeas corpus-beginsel, fair-trial-principe, the rule of law, due process-model, crime-control system en ga zo maar door. Deze aanduidingen werden nu losgezongen geïnterpreteerd van de historische bedoelingen van de verdragsluitende partijen, die met het EVRM alleen maar een humanitaire dam hadden willen opwerpen tegen het oprukkende Stalinisme dat de geopolitieke aspiraties van Het Kremlin westwaarts wilde verleggen. In strijd met de conferentie van Potsdam 1946 dienaangaande.

De rechters gingen de actieradius van deze benamingen excessief verleggen en in het licht daarvan hun nationale procesrecht adapteren voor doelen die nooit beoogd waren. Dat veroorzaakte voortdurende kortsluitingen in een systeem dat op die voltage niet was afgestemd: de stoppenkasten bleven doorslaan en reparaties waren lapmiddelen omdat de apparaten die werden bijgesloten elektriciteit bleven vreten waar het net niet op berekend was. Dus: vertragingen, schorsingen en opschortingen in de procesliturgie, omleggingen van de bedradingen, ontwikkeld uit het niet meer isolerend hennepverband zodat het koper gloeiend bloot kwam te liggen.

Dat waren de complexen, die de rechters zelf veroorzaakten, omdat ze onbekwaam waren in de geleiding van elektra. Die kon het best functioneren in het oorspronkelijk aangelegde systeem dat uitbreiding verdroeg, mits vakbekwaam aangelegd. Maar daar gunden de verbruikers elkaar de tijd niet voor. Wat nou, dat we “met z’n allen” deze knetterende vonkenregens wilden?