Redenen voor de verstekprocedure

De mensheid kent vier conflicterende rechtsmassieven. In grote lijnen, dan. Je moet over deze blokken met een helicopterview heen willen vliegen. Op de achtergrond schemert nog steeds de rechtsovertuiging dat het volkerenrecht alleen voor de Christenheid geschreven is. Daarbuiten heeft het verzwakte gelding. Het Westen ontkent dit uitgangspunt wel. Maar de rest van de wereld gelooft dat niet meer zo. Je hebt de Angelsaksische rechtstraditie. Die is sedert de Slag bij Trafalgar, waarin Nelson Napoleon de wereldzeeën afjoeg, gaandeweg dominant geworden. De Britse vloot was superdominant. Zij bepaalde waar Londen zijn geopolitieke invloedssferen kon leggen. De rest van de wereld had die als feiten te accepteren. Ook al vond die rest vaak dat van aanmatiging sprake was aan de zijde van Whitehall. Binnen die sferen eiste Londen van de andere staten dat ze Britse burgers dezelfde rechtsbescherming zou kunnen aanbieden tegen wederrechtelijke aanrandingen van lijf, eerbaarheden of goederen als die ze zouden kunnen inroepen als ze in Engeland waren gebleven. Waaronder, ultiem, toegang tot een universeel adversarial system met alle ficties van dien.

Want echt open stond dat systeem niet voor iedere burger. Het was verschrikkelijk duur. Het duurde lang. En het was vol liturgie die voor niet-Engelsen schier onbegrijpelijk was. Het ging uit van een primaat van het territorialiteitsbeginsel voor de heerschappij van de rechtsmacht. Vermeerderd met tal van ficties. En van de idee dat iedere Brit overal alle grondrechten moest kunnen uitoefenen die hij sedert de Glorious Revolution van 1688 had laten voorlezen aan Willem III en zijn Mary Stuart, die ze stilzwijgend over zich uit hadden laten storten in een openingsverklaring in het Parlement. Daarbij hoorde het recht op onmiddellijke tegenspraak. En dus een verbod van verstekprocedures. Op dat verbod bestonden ontheffingen, maar die golden alleen voor welbepaalde uitzonderingen. Brits recht voor Britten. Overal waar Britten waren. De rest van de wereld kon daar niets tegen doen.

Daar stond het Napoleontisch recht tegenover. Politierecht, met korte slagen, centraal geleid, maar wel met een verstekbeginsel. Dat principe was noodzakelijk voor de sluitende rechtshandhaving in het publieke domein. De rechter moest altijd de bevoegdheid hebben om alle bewijsmiddelen onbeperkt vast te leggen op het moment dat de burger met hem te maken zou krijgen. Of die burger daar nu om gevraagd had of niet. Dat is de publiek-notariële functie van de rechter. Bewijsmateriaal vervluchtigt. Centraal gezag moet dat daarom kunnen vastleggen in akten die een bewijsbestemming kunnen krijgen en betrouwbaar zijn. Daarom moet dat gebeuren door onafhankelijke beambten. Die rechter moet dan kunnen vastleggen dat het materiaal rechtmatig is verkregen. Hij moet aan dat materiaal een slotsom kunnen verbinden over de aanvaardbaarheid ervan.

Dit idee stamt uit de periode dat Fransen hun natuurlijke landsgrenzen onbeperkt dachten te kunnen overschrijden en nieuwe, kunstmatige, verdragsmatig te fixeren. Daarom gingen ze uit van de rechtvaardiging van extraterritoriale claims op basis van het actief personaliteitsbeginsel: overal waar een Fransman was zou Frans recht toepasselijk moeten kunnen zijn. Onmiskenbaar kon die feitenvaststelling bij verstek falen en onrecht opleveren. Naar Frans recht. Maar ook naar het recht van de plaats waar het bewijs gevonden was. Daarom moest de daardoor benadeelde  altijd het recht hebben op een herziening of een hogere voorziening. Het recht van verzet of beroep. Dat komt een vervolgde of veroordeeld bij verstek altijd toe. Maar dan heeft hij te maken met een rechterlijk document dat in zijn afwezigheid feiten heeft vastgesteld die meestal niet in zijn voordeel zijn. Dat document heeft een rechtsvaststellende betekenis: die feiten worden geacht “waar” te zijn. Verstekgewijsden over daderschap, schuld, verwijtbaarheid, toerekenbaarheid zijn in principe waar, geldig. Res iudicata pro veritate habetur is de rechtsspreuk. Het canonieke recht gaat daar al van uit.

Dat leidt tot een zekere bewijslastverschuiving: degeen die verzet aantekent of in beroep gaat moet dat rechtsvermoeden toch kunnen ontkrachten. Aannemelijk maken dat dat vermoeden in zijn geval niet terecht is. Daarbij moet die persoon ook het initiatief nemen. Zeker: de wet staat hem dat toe, maar hij moet actie ondernemen. Hij moet tegen dat vermoeden opboksen. Doet hij dat niet, dan kan het rechterlijk gewijsde, de beslissing, automatisch in staat van tenuitvoerlegging treden als het bestuur kan vaststellen dat dat mogelijk is en effectief gebeuren kan. De rechtsgemeenschap heeft daarbij recht, dat dat snel gebeurt. De rechtsvaststellingen moeten zo kort mogelijk betwistbaar zijn. Iedereen moet kunnen weten wat rechtens juist is, als het om het publieke domein gaat en welke normen daarin gelden. Een gewijsde heeft altijd een normoriënterende werking betreffende de wederrechtelijkheid van menselijke gedragingen. Hoe je die verder definieert.

Het gewijsde is ook verzekeringtechnisch van belang. Voor diegene die schadevergoeding wil, rechtsherstel in volle omvang, of compensatoire maatregelen voor situaties die toch onherstelbaar zijn. Pensioenuitkeringen aan nagelaten betrekkingen bijvoorbeeld van omgekomen – gesneuvelde – slachtoffers. Verbeurdverklaringen van vermogenswaarden, onttrekkingen aan het verkeer, ontneming van geschatte voordelen, teruggaves van goederen en zaken. Het blijft behelpen. Maar snel moet het kunnen. Dat is het aspect, gedekt door het principe lites finiri opportent. Rechtsgedingen moeten kort zijn. En dus niet ingewikkeld. Ook dat nog. De staten die ooit intrinsiek deel uitmaakten van het Ottomaanse rijk – je zou van een Islamitisch blok kunnen reppen – lijken in dit opzicht meer op het Franse systeem. Maar alleen in dit opzicht. Ook zij kennen meer waarde toe aan de personaliteitsbeginselen. Maar die passen ze alleen toe op de rechtgelovigen. Wat dat zijn is vaak in het nationale recht hoogst ongedifferentieerd geregeld want actieve belijdenis is zo goed als nooit vereist. Hoe zou je dat ook moeten aantonen? Heb je departementen van eredienst dan kunnen die daarover certificaten afgeven.

De Aziatische resterende staten oriënteren zich nu eens op het ene, dan weer op het andere stelsel. Vaak namen zij in de tweede helft van de negentiende eeuw stomweg hele Europese codificaties over op dit punt. Japan deed dat. Turkije deed het na 1922 ook. Maar deze staten zijn thans vlottend op zoek naar een eigen identiteit te dezen. Wat de uitkomst ervan is, weten ze vaak zelf niet. En de Europeanen komen er in ieder geval niet goed achter. Opvallend is dat het onbeperkt actief en passief personaliteitsbeginsel ter bepaling van de strafmachtskringen in deze contreien aan het opkomen is sedert decennia. Overal waar een Chinees kan gelden als dader of slachtoffer van misdrijven naar Chinees recht is dat recht ook toepasselijk, zij het, dat het niet aanstonds afdwingbaar is. Ik vind daar wel wat van. Maar niet in verband met het Ukraïneconflict.