Rimpeling in het water

Goor was echt onderdeel van het decor rondom Het Plein en Voorhout. Alle dagen zag je hem daar rond flaneren. Of je zag hem zittend op een bankje, aandachtig doch waakzaam lurkend aan zijn sigaret. Twee pakjes per dag. De omgeving nauwlettend in het oog houdend. Op deze route in en in deze buurt kwamen veel kittige dametjes voorbij trippelen op weg naar hun brasante carrièreperspectieven en dienovereenkomstig opgemaakt, uitgedost en hun begerenswaardigheden tersluiks etalerend. Goor kende dat biotoop, al keken de dametjes steeds minder naar Goor.

Maar soms had hij sjans. Tenminste, dat gaf Goor mij uitdrukkelijk te kennen, want zelf heb ik dat subtiele spel door woord, opstelling en gebaar nooit helemáál onder de knie gekregen. Het is een gave. Je moet er echt talent voor hebben. Goor placht mij, mocht hij zijn nieuwste verovering nog niet getoond hebben in stoffelijke gestalte, daarover des avonds laat luidruchtig op te bellen. Want Goor werd wel degelijk doof. En met zijn mobieltje kon hij ook al niet omgaan. Dat ontgleed zijn bevende hand wel eens, naarmate het uur vorderde. Maar ook dan schetste Goor mij de biotische ontwikkelingen die op de eerste glimp zich ontwikkelden tussen hem en de schone die zijn weg kruiste uitermate beeldend.

Goors stem galmde dan vanuit de verte dóór, terwijl hij zich kreunend op handen en voeten deed zakken om het telefoontje te traceren dat natuurlijk onder de glazen tafel was gevallen, zodat Goor op den duur ook nog eens krachtig het oppassende bejaarde hoofd stootte aan de gemene hoek van het blad waarop ook nog de te lezen litteratuur van de week was uitgespreid. Veel over de oprukkende Islam, Putins geopolitiek en wat er allemaal mis was met de representatieve democratie in onze gezellige moerasdelta. Ik kon rustig mijn telefoon opzij leggen en de planten water gaan geven. Goors staccato stem ratelde onderdroten voort, mij wijzend op de subtiele aannaderingstactieken die hij mij ook nog eens met klem van nadruk onder de aandacht placht te brengen.

Want dat ik eigenlijk een hulpeloze stakker was die ook in een DAX-jasje niet tot zijn recht zou kunnen komen, óók niet in combinatie met de bordeaux-rode broek met tailleband die in het Benoordenhout zoveel succes kon opleveren bij de vrouwen op het Hoytemaplein, daar legde Goor zich uiteindelijk wel bij neer. Ik hoefde niet te antwoorden. Dat ervoer Goor als een hinderlijke onderbreking van zijn monologue diabolique. Dat raspte hij volledig dóór, net als destijds G.B.J.Hiltermann destijds op zondagmiddag na enen op de radio dat deed. Bij het bespreken van De Toestand In De Wereld. Ik kon gerust ook nog koffie gaan zetten en de spaarzame bestekgerieven handmatig afwassen. Goor sprak door. Over zijn kinderen die zo veel geld verdienden, ook al hadden ze maar een middelbare opleiding gehad. Hun behuizingen. Hun roem via verrekijk en social media.

En wie er allemaal op de receptie waren geweest toen De Witte haar deuren van het immense pand aan Het Plein weder ontsloot. Wie hij daar allemaal had kunnen begroeten boven schaal zestien. En wie hij dus verder allemaal stelselmatig had kunnen negeren. Een kunst op zich. Waarin ik mij stellig nooit zou kunnen bekwamen. Je moet het in je hebben. En dat had ik duidelijk niet. Dat is nu allemaal passé na Goors onverwachte verscheiding. Als de rimpeling in het water die als een nederzijging verdwijnt als de hond, die door het baasje de vijver ingejaagd is,  de tak hijgend heeft wedergevoerd tot de gebieder. Het waterdek sluit zich aaneen. Alleen de trilling der spiegeling verraadt de tijdelijke interventie. Even. Heel even.