Romke de Waard en Peter Mout

Twee coördinatoren van het wetenschappelijk bureau, sectie strafrecht, maakten op mij onuitwisbare indruk. Ik vermeld ze hier graag met eerbied. Romke de Waard was buitengewoon kleurrijk, ook in letterlijke zin. Hij droeg bijzonder zwaar geruite kostuums met motieven die je in je barste dromen niet tegenkomt. Ze pasten ook nooit: Romke scheen er steeds uit te barsten, ook al had hij ze net gekocht. Hij was echt een jeugdherbergvader voor zijn bureauleden die hij een warm hart toedroeg. Het waren allemaal fantastische juristen, dat stond voor Romke vast. Maar ook waren het goede mensen, naar ziel en ethische geplogenheid. Een verrijking voor de rechterlijke macht. Dat was een bijna onweerlegbaar rechtsvermoeden voor deze coördinator. En hij had het euvel dat hij zijn mensen ook als zodanig probeerde te slijten aan de rechtbanken en de hoven.

Romke de Waard (links) krijgt de Zilveren Anjer van Prins Bernhard persoonlijk

Die kregen de kans om iemand binnen te halen die werkelijk van alle finesses van het rechtsbedrijf op de hoogte waren. Parels aan de kronen van die rechtscolleges. Die dachten daar doorgaans deswege meteen maar anders over. En zetten deze lieden meteen maar op het hobbeligste traject dat ze konden uitstippelen. Romke was gek op draai-straatorgels, de Amsterdamse pierementen inzonderheid, orgels in het algemeen en klokken-carillons. Hij had een eigen pierement gebouwd, de Omke Romke, waarmee hij ook te Amsterdam wilde gaan manzen. Hij kon je met tranen in de ogen vertellen dat Moons dat niet goed had willen vinden, omdat dat de reputatie van de Raad kon schaden. Hij legde zich ook eigenlijk niet neer bij de beperkingen van de cassatieprocedure.

Hij vond dat de Hoge Raad gewoon een derde rechtsingang zou moeten bieden. Daarvan was hij niet af te brengen. Discussies ging hij bepaald niet uit de weg daarover, maar dan zat zijn wederpartij wel urenlang met wapperende haardos tegen de stroom in te staren, want Romke brak zijn parlando hoogst ongaarne af. Hij instrueerde vanuit deze axioma’s ook het bureau. En dat leidde tot aanmerkelijke vertragingen bij de afdoeningen van de zaken. Hij stond voor zijn mensen en duldde geen kritiek op hun gesties. Daar moest je bij Moons echter niet mee aankomen. Die zag de jongens en meisjes als lieden van vóór de mast. Die ingezet werden bij het kolentremmen, bunkeren en dweilen zoals ketelbinkies paste. Dat gaf bij het overbrengen van de brugcommando’s veel ruis. Tot sardonisch vermaak van veel raadsheren, waaronder Cees Bronkhorst die deze verwarring alleraardigst vond. Romke had verder geen Koninklijke Onderscheiding. Helemaal niet.

Hij had wel de Zilveren Anjer van Prins Bernhard gekregen. Maar dat was geen echte onderscheiding, oordeelde de Heer President. Die mocht Romke dus niet dragen. Terwijl Moons zelf kromliep van het klatergoud. Daarover kon Romke niet heen komen. Er werden wel voordrachten gedaan om toch een fraai kruis voor hem te krijgen. Maar die faalden toch op het allerlaatst steeds jammerlijk. Waar dat aan lag, bleef ongewis. Al had ik wel een vermoeden. Toen de Hoge Raad honderdvijftig jaar bestond mocht ieder alles wat hij in huis had opspelden. Maar Romke had niets reguliers. Hij zat er primair verweesd bij. Het zijn de kleine dingen die het doen. Dat was mij al eerder opgevallen. Zijn afscheid was groots, overigens. Dat deed de burger goed.

Peter Mout was mij al jarenlang bekend als indiener van buitengewoon doorwrochte cassatieschrifturen. Zijn middelen van cassatie waren prachtig opgebouwd en welberedeneerd. Hij was verbonden aan het gerenommeerde advocatenkantoor zetelend in de Parkstraat: Barents, Gasille & Mout. Hij deed de strafpraktijk op uiterst gewetensvolle wijze en trad onder meer op in de geruchtmakende zaak waarbij Peter Nicolaas Menten eindelijk werd vervolgd voor misdrijven tegen het internationale humanitaire recht, nadat jarenlang het Openbaar Ministerie om redenen die nog altijd niet duidelijk zijn, weigerachtig bleef om tot strafvorderlijke actie tegen deze gewetenloze man over te gaan. Mout deed dat samen met Mr Van Heijningen. Deze laatste haalde nogal wat truukjes uit, als je het mij vraagt, die de toets van de kritiek niet best konden doorstaan.

Maar Mout nooit. Ook in deze geruchtmakende zaak, die eigenlijk werd aangezwengeld door de journalist Knoop, die daarbij heel wat hindernissen moest overwinnen die het Amsterdamse Openbaar Ministerie hem daarbij berokkende, bleef Mout keurig in de pas en in de plooi, wars van iedere publicitaire stunt waarvan zijn confrater beslist niet vies was. Mout was in 1930 geboren te Soerabaja, destijds dus in Nederlandsch-Indië. Hij maakte dus als elfjarige de capitulatie te Kalidjati mee voor de Japanse expeditionaire macht, althans de mededeling daarover via de Nederlandsch-Indische Radio Omroep. Als jongetje werd hij terstond geïnterneerd in een apart kamp door de bezetters, waar hij zijn puberteitsjaren moest doormaken, verstoken van veel primaire levensbehoeften die de koloniale blanken destijds als vanzelfsprekend ervoeren. Hij doorstond de BERSIAP-periode, werd belaagd door de pemoeda’s en kwam uiteindelijk, verenigd met het gezin, in het niet zo heel erg gastvrije Nederland als gedwongen repatriant nadat Soekarno had besloten de betrekkingen met die staat maar helemaal te bevriezen. Echt leuk had hij het in dat naoorlogse Nederland, dat weinig compassie had met de Indiëgangers en ook niet veel inlevingsvermogen wenste op te brengen voor de vernederingen die ze hadden moeten doorstaan en die voorlopig voortgezet werden omdat ze moeilijk inzetbaar waren en als lastig golden, niet gehad. Dat liet hij mij zijdelings ook wel doorschemeren. Maar niet klagerig. Hij was rechten gaan studeren. Maar het had lang geduurd voordat hij echt aan de bak had kunnen komen. Hij had bijverdiend als vertaler van Engelse boeken, waaronder een roman gewijd aan een beginnend barrister, Roger Thursby. Ik wijdde daaraan al een blog op deze site op 10 oktober 2021.

Mout had ongelooflijk veel moeilijkheden gehad met die vertaling: op werkelijk alle slakjes was flink zout gelegd, óók waar het rechtstermen gold die in het Nederlands rechtsjargon nu eenmaal niet een-op-een vertaalbaar waren. Hoe vertaal je eigenlijk “Crown Court ”en “Magistrate” of “Sollicitor” bij een “Inn”? Of “Queens Council”?  Ga er maar aanstaan. Uiteindelijk was hij dan op dat gerespecteerde kantoor gekomen, maar daar waren op den duur steeds meer problemen gekomen over de omzet, die naar de maten oordeelden, steeds onvoldoende was wat de strafpraktijk betrof. Mout had daarom de benoeming bij de Raad graag aanvaard. Hij liet wel merken, dat het aan de Parkstraat hard aanpoten was geweest. Hij werd coördinator van een wat weerbarstig bureau dat steeds vond dat het overvraagd werd wat productie betreft van eindbeslissingen. Dat kon er bij Mout niet echt goed in. Hij vond dat we een luizenbaantje hadden, vergeleken bij datgene wat van een stagiaire bij zijn kantoor werd gevraagd. Dat kon hij goed adstrueren. Maar hij bleef, ook als de gerechtsauditeur-generaal wel erg vakbondsachtig optrad toch heer en zwichtte uiteindelijk wel voor diens pressie, ook al vond hij dat het best een tandje hoger kon. Hij stuurde nooit ramkoers.

Dat nam de strafkamer hem weer niet in dank af. Hij stond om een of andere reden niet hoog in de pikorde die daar gangbaar was. Moons deinsde er niet voor terug hem gehinderd te onderbreken, zijn rapportages met een handklets op het tafelblad afserverend. Dat gebeurde vooral als Mout het al te archaïserend proza uit die tijd waarin de Hoge Raad ongelukkige beslissingen van de lagere rechter goedpraatte op de korrel nam. Terwijl Moons nu juist in die woordkunst meester was en daarop prat ging. Het eerste onvertogen woord over diens optreden kwam niet over Mouts lippen. Terwijl hij toch raar te kijk werd gezet. Want subtiliteiten waren aan Charles niet besteed. Mout plooide zich naar die nukken en ook naar de botheden van onze bureau-leider. Leuk was het niet. Dat wou hij er wel over kwijt. Maar meer ook niet. Bewonderenswaardig blijft dat. Het trof mij dat deze erudiete, buitengewoon muzikale en kunstzinnige man stierf. Min of meer in het voorbijgaan. Als een blad dat afviel in het begin van het herfsttij. Op de leeftijd van drieëntachtig.