Schmitz

Uiteraard werd, nadat de aanvankelijke euforie was geluwd over de Wet van 13 januari 1965 Staatsblad 40, houdende nieuwe regelen betreffende: a. de toelating en uitzetting van vreemdelingen; b. het toezicht op vreemdelingen die in Nederland verblijf houden; c. de grensbewaking (Vreemdelingenwet), zoals die wet sindsdien is gewijzigd sedert 1975, het hele tripartite traject weer commissoriaal gemaakt bij verschillende studiegroepen of staatscommissies die allen het wiel uitvonden, grote bezwaren in de uitvoering detecteerden en meenden dat alles helemaal anders moest. We hadden de ene kabinetscrisis na de andere nadat Hirsch broederlijk met Ed van Thijn de woestijn waren ingestuurd wegens de totaal gederailleerde crisis in de opsporing vanwege een Interregionaal Recherche Team, ook IRT.

Deze Vreemdelingenwet werd bij Wet van 23 december 1993, Staatsblad 707 aanmerkelijk gewijzigd, terwijl ook een groot aantal strafbaarstellingen werden ingelast in het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstellingen betroffen het begunstigen van illegale grensoverschrijding en illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland. Het gold hier de eerste tranche van een aanzienlijke reeks wetswijzigingen. Het kon bij deze wijziging niet blijven: teveel organisaties legden zich erop toe de influx van illegalen oeverloos te vergemakkelijken. Want we hadden onderhand wel in de gaten dat er een hele vreemdelingenindustrie was ontstaan, doende met de vergemakkelijking van illegale toegangsverschaffing aan vreemdelingen. Daaronder waren stellig tal van Non-gouvernementele organisaties te begrijpen die activiteiten ontwikkelden die aardig in de buurt kwamen van mensensmokkel en medeplichtigheid aan illegale werkverschaffingen. Veel onderwijsinstellingen waren verder bezig illegale toegangsverschaffingen te faciliteren door een aantrekkelijk didactisch curriculum zonder enige verblijfstoets te willen aanleggen. Waarbij vreemdelingen ook nog in aanmerking bleken te komen voor aanmerkelijke reducties in de collegetarieven en de voorzieningen voor huisvesting, accomodaties op de campus en verschaffingen van huisvesting en gezondheidsborging. De wet voorzag in eigenstandig procesrecht en zonderde dat uit de Algemene wet bestuursrecht rigoreus uit op belangrijke beslispunten binnen het procestraject over de toelating. Verder gaf ze de overheid tal van conservatoire bevoegdheden strekkende tot vrijheidsontneming en vrijheidsbeperking van vreemdelingen die kennelijk economische gelukzoekers waren. Het instellen van beroep had geen schorsende werking en verder kon men alleen nog maar terecht bij de Haagse rechtbank als centrale rechterlijke vreemdelingenautoriteit. De Raad van State had geen bevoegdheden te dezen. De algehele verstoring van de maatschappelijke orde in het oorspronkelijk verblijfsland kon bij wetsduiding niet meer gelden als grond voor een verblijfstitel. Het was een eerste aanzet. Een torso. De illegaal zou geheel moeten worden geïsoleerd in het publieke domein wat betreft verschaffingen en voorzieningen van overheidswege. Voorzienbaar was dat de universitaire experts in het migratierecht moord en brand zouden schreeuwen. Zo was het dan ook.

Hirsch was van het ene moment op het andere als invalide ontruimd op de derde verdieping.  Hij werd weggevoerd op een brancard. Wegens hernia, deelde mevrouw Van Den Aardweg mij mee. Ik zie nog de brancard voorbij komen gerold met gillend piepende wieltjes. Daarachter een sliert verhuiswagons met dossiers en dat was dan dat. Ik moest, zei mevrouw Van Den Aardweg, met een duimgebaar naar de hermetisch gesloten deur waarachter ik Aad Kosto wist, met mijn rotzooi en peccadilles maar naar de minister Aad Kosto, die met een glaasje Rijnwijn dit nieuwe perspectief zat te genieten, besmuikt zo nu en dan glimlachend. Ik schoof aan, maar Aad deelde mee dat het even piano an was, hij had geen zin in de Jan Lèle van de ontkoppelingsproblematiek.

Hij was, zeide hij weemoedig, blij dat die vent van de overkant opgelazerd was. Dat kon ik billijken. De triniteit Kwik, Kwek en Kwak zou thans niet meer bijwege van transcendente immanentie zich van mij meester maken. Bij Aad leek het soms wel of ik echt een mens was. Daarna mocht ik compareren bij mevrouw Ella Kalsbeek. Maar die had in die tweede ontkoppelingstranche evenmin trek. Ze was pinnig maar toch wel aardig, al vond ze mij een zonderling en al te vlijtig baasje. Nu, daar kwam ik in. De hele rommel werd daarna behartigd door mevrouw Elisabeth Schmitz, voormalig burgemeester van Haarlem. Die leek veel op mijn tante Trees van de Strijardskant. Die was waarachtig cheffin van de kousen en sokken-afdeling bij het Rotterdamse filiaal van Vroom en Dreesmann geworden en had ook zo’n grijs doorschoten elefantiasiskapsel op het oppassend hoofd en rookte ook cigarillo’s. Tante stierf bekwaam aan longkanker.

Ik wees mevrouw Schmitz erop dat in diverse akkoorden onze ISI-aanpak tot uitgangspunt was genomen tot beslechting van de vraagstukken nopens de vreemdelingeninflux die ontoombaar werd. En dat de tweede tranche hunkerde naar haar handtekening. Ze keek mij gehinderd aan.  Net tante Trees als ik met mijn rapport aankwam op hope van een gulden. Maar Hoekstra van Algemene Zaken zat mij geducht achter de ambtelijke vodden. Waar bleven die wetsontwerpen? Bij mevrouw Schmits in de la. Ik zag aan Hoekstra dat hij mij dat euvel duidde. Deswege schreef ik mevrouw Schmitz een nota. Als mevrouw die tweede tranche niet wilde, dan zou ik dat toch graag vernemen. Want ik kon als raadadviseur bij gebrekkige voortgang best weleens problemen krijgen. Gelet op de loyaliteit van onze departementsleiding jegens onderhebbenden zelfs heel erg veel. Ik viel onder het gezag van Demmink. Dus had ik in dat opzicht veel te duchten.

Ik hoorde niets. Zond een tweede nota, iets dringender van toon. Nada. Een derde dan maar, maar nu uitvoeriger en een gedetailleerde referte aan de akkoorden genoemd, de regeringsverklaring, de troonrede en de recentste besluiten van de ministerraad waarmee mevrouw de staatssecretaris ongetwijfeld op de hoogte was. Daar stond immers uitdrukkelijk dat die koppelingswet er onverwijld moest komen. Was mevrouw van tegengesteld gevoelen dan zou ik het op prijs stellen als zij bij kanttekening daarvan wilde gewagen op het oplegformulier. Hoorde ik andermaal niets dan zou ik tenminste Algemene Zaken moeten informeren.

Mevrouw plaatste de kanttekening dat zij met mij in den vervolge niets, maar dan ook niets meer te maken wilde hebben, dat zij deze toonzetting niet waardeerde en dat de secretaris-generaal Suyver gepaste maatregelen te mijnent diende te nemen. Dat deed Suyver. Hij stond, bevreemd snuivend, ineens in mijn spelonk. Hij wist waarachtig niet dat achter de kapstokken nog zo’n schuilruimte was. Mooie schemerlamp trouwens. Ik ging naar New York. Diezelfde middag nog. Bij bureau reizen kon ik de tickets ophalen, het reisvoorschot en de vouchers voor Hotel Plaza. Een penthouse op de negentiende, amice. Uitzicht op Central Park.