Slavernij en Nederland

Als alle West-Europese staten heeft Nederland een verleden met slavernij. Bij de Christianisering – kerstening — van Nederland die zich rond 550 manifesteerde onder de Grote Rivieren werd slavenhouderij echt niet als onchristelijk verboden. Integendeel. Het verschijnsel werd opgenomen in de moraaltheologie die voor een deel voortborduurde op de Romeinse rechtsregels. In de negende eeuw werd dat manifest. Monniken uit de Egmonder Abdij gingen Holland bedijken met machtiging van een krijgsheer die zich Graaf van Holland noemde. Die machtiging werd erkend door Paus Formosus, ook geen lieverdje, uit geopolitieke overwegingen. Hij had steunpunten nodig in Noordelijk Europa. Dit was er één.

De idee was dat de monniken uit de Benedictijner Abdij daggelders zouden inhuren die onder supervisie van fraters-dijkleggers het zware grondverzet voor de dijklichamen zouden verrichten. Ze zouden daarbij dammen moeten slaan over hinderlijke weteringen. Zoals de Rotte. Die daggelders werkten in mobiele colonnes dijkparken af in onderaanneming voor de bisschop van Utrecht. De fraters ranselden er op los. Alleen wanneer de gelders gedoopt waren mochten ze kerkelijke feestdagen vieren en werden ze getrakteerd. Dus lieten veel gelders zich dopen. Maar ze werden per dijkpark verkocht en zaten in kampementen die steeds werden verplaatst. Zo ontstond Holland. Een dijk oostelijk vóór Den Haag lopend langs Delft westelijk naar de dam over De Schie en naar de Dam over de Rotte. Die praktijk bleek lucratief toen de dijk, de Hooge Schielandsche Zeedijk ná Hillegersberg werd aangesloten op de dijkparken die van Utrecht werden aangelegd over Vleuten en Woerden naar Gouda. Slavernij.

Deze praktijk ging voort nadat de Republiek van zeven opstandige provincies werd erkend als mogendheid. De horige gelders werden nu ingezet als poldergasten. Zij legden binnendijken aan, polderden en bleven voorshands hun slopende handwerk voortzetten onder opzichters die met religie niets te maken hadden. De volledige erkenning van de Hervormde godsdienst als leidende religie in Holland en Zeeland in 1619 versnelde dat proces alleen maar. Toen de avontuurlijke kooplieden uit Zeeland, Holland en Friesland hun commerciële beurtvaartexpedities gingen opzetten naar Het Verre Oosten in bestendig konvooiverband gingen ze zakendoen met Aziatische vorsten. Die deden leveranties via slavenarbeid. Maar de kooplieden ook. Dat werd juist erkend als handelspolitiek door de internationale vennootschappen die deze vaarten bekostigden. Ze hadden ethisch geen bezwaar. Een naamloze vennootschap was moreel kleurloos. Winstmaximalisatie per toonderaandeel was de leus. De Engelsen deden het ook, de Portugezen wat minder, de Spanjaarden waren kampioen. Waarom dief zijn van de eigen portemonnee?

De Staten-Generaal zaten vol met provinciale aandeelhouders, die Amsterdam in dit opzicht wel moesten volgen. Dit lichaam, de regeerder van het land naar buiten toe, zag er geen graten in. Ze sloten met Ottomaanse heersers slaventransportmonoplies af. Geen moment hebben zij problemen gemaakt toen de West-Indische Compagnie transporten op zich nam naar Latijns-Amerika of het Caraïbisch gebied waarbij slaven werden vervracht als stukgoederen, met gestandaardiseerde risico-clausules betreffende de aflevering aan de kade, op de rede, bij langdurige windstiltes en bij wisseling van de passaat alsmede de aansprakelijkheden bij binnenlands vervoer van deze eenheden die als hoogst bederfelijke waar golden. De Engelsen, Spanjaarden, Portugezen deden niets anders. Wie daar bezwaren tegen gemaakt zou hebben zou alleen maar zichzelf uit de moordende concurrentie hebben gestoten. Dominees kregen van de transporteurs te horen dat ze wel mochten optreden als een soort welzijnswerkers, maar in dit opzicht niet mochten politiseren.

Deze waarschuwing werd zelden geslaakt. Het was niet nodig. Ook deze bedienaren van het woord piekerden er meestal niet over om er een woord aan vuil te maken. Zo is het ook gebleven tot diep in de twintigste eeuw. De Nederland afgedwongen dekolonisatie sedert 1948 leidde met vertraging tot verandering van het morele discours. Maar pas in de eenentwintigste eeuw bereikte de publieke verontwaardiging daarover het zenit. In Nederland. Elders was dat eerder gaande. Het betekent, dat Nederland nooit het gidsland was wat het zo deerlijk graag pretendeerde te zijn. Dat zelfbeeld klopt niet. Dat moet erkend worden. Maar dat houdt niet in dat daarvoor van overheidswege thans excuses moeten worden aangeboden. Daarover gaat de lezing die op 28 juni as te Zoetermeer worde gehouden in het Forum aldaar. Zie de link hierna: Lezing: Het slavernijverleden van Nederland (bibliotheek-zoetermeer.nl)