Smak

De 20e dezer fietste ik bedaard door de Johan Bildersstraat in mijn wijk, komend van de curiositeitenmarkt van het Plein, een vredige ochtend om halfelf. Uiteraard staan in deze straat aan weerskanten auto’s geparkeerd. En uiteraard was er rechts van mij, gezien vanuit mijn rijrichting, iemand die ineens het portier bestuurderszijde opengooide om bagage in te laden. Ik kon het openklappend portier niet ontwijken en werd geparachuteerd, zodat ik ruggelings op het plaveisel belandde. En opstaan kon ik niet, omdat ik nog steeds last heb van de verwondingen van mijn recentste aneurysma-operaties. Er is ook altijd wat. Vooral als je er niet op rekent.

Deze ongelukken met aan de bestuurdersszijde onverhoeds geopende autoportieren komen in deze buurt opmerkelijk veel voor. Vaak zijn het vrouwen. Zij rijden stapvoets op het pleintje waar modewinkels zitten. In de uitstalkasten fraaie jurken, hoeden, ensembles tegen spotprijzen wegens het gevorderde receptieseizoen. De automobiliste ziet de shawl, de hoed, het jasje waarzonder verder leven geen zin heeft. Stopt. Parkeert slordig in. Stapt uit, daadkrachtig. En doet een fietser tegen het plaveisel smakken. Haar reactie is dan eerst te kijken of er geen lakschade is aan het portier. De tweede is, de fietser verwijtend toebijten: “Kunt u niet uitkijken!”. Het is folklore.

Ik lag dus als een gekruisigde Christus op het wegdek, vermoedelijk niet zonder dramatiek. De bestuurder begon paniekerig aan mij te sjorren. Ik gis, omdat de val opzien baarde want de overkant stond, binnenskamers uiteraard, door de gordijnen te turen in de hoop op een bloederig tafereel, omdat de verslagene doodstil bleef liggen. Alleen mijn statige groene hoed wentelde parmantig, door de wind gedreven, noordwaarts. Dat deed mij leed. Maar het hoofddeksel bleef steken onder een daar verderop geparkeerde automobiel. Ik kon het later weer bemachtigen. Al viel hurken even zwaar.  De ongeval-veroorzakende bestuurder wenste snelstens de aandacht van de gebeurtenis af te wenden, hetgeen hij meende te kunnen bereiken door mij wat blafferig te gelasten mij aan hem vast te houden. Zodat we, vreemd-verloofd, bij hem naar binnen konden wankelen: de deur stond al open.

Dat werkt averechts en is onverstandig, want bij breuken moet men toch echt een ambulance laten komen. En ik vreesde dat ik, bij opstaan, een vlijmende scheut zou ervaren die het bewijs voor een breuk of verzwikking zou leveren — maar dan heeft men meestal een spier- of botverschuiving met contractie teweeggebracht, die herstel compliceert. Ik wilde dus nog even blijven liggen en maakte dat door woord en gebaar duidelijk. Zeker, ik versperde de doorgang. Van de Bildersstraat. En het mogelijkerwijs kruisend verkeer. Maar niet voor mijn lol. Niet met opzet. Zelfs niet voor de joeks. Ik ken betere tijdspasseringen. Maar soms moet men even voorzichtig wezen. In tijd van paniek en nooddruft.

Ik zou de consolidatie van de daarop geopende conversatie niet willen verzekeren, want echt consistent waren de reacties van mijn wederpartijder niet. Hij begon over zijn W.A.-verzekering die alles zou dekken, als ik maar opstaan zou en bij hem binnen zou gaan. Hij was, bezwoer hij nerveus, verzekerd tegen derden. Voor alles. Als ik maar opstond.  En mij ontmaakte. Want hij woonde daar ergens. Iedereen stond te kijken voor de erkers. Dat gaf opspraak. Schandaal. Dat moest toch niet? Dat deed de buurt niet goed. Wat zou die wel zeggen? Dit was een nette straat. Een erg nette. Dat zag ik. Iedereen stond vol belangstelling achter de vitrages die krachtig bewogen. Het was weer iets anders. Overduidelijk. Mijn bestaanswijze had nut. Voor derden. De leedtoevoeger drong nu nog krachtiger aan. Opstaan. Binnenkomen. Direct.

Ik wist dus wel, hoe laat dat het was. Ik heb, uiteindelijk, wat kneuzingen, ten gronde valt het mee. Het had zoveel erger kunnen zijn. Een gat in mijn ouwe broek, maar dat laat ik stoppen. Ik kén dat gezanik achteraf, als de leedtoevoeger beseft dat hij zijn no claim-korting kwijt is. Als hij veilig thuis zit en de paniek ebt weg. Dan ligt alles ook anders met die derden. Die er altijd zijn. Als je ze niet kunt gebruiken. Ik weet er alles van. Ik heb dat ook. Ook al heb ik geen auto en geen rijbewijs.

Maar mijn mooie loden jas was niet beschadigd. Zelfs geen vlek erop. De fiets ook nog heel. Wel wat kneuzingen op het linkerbeen. Dat valt weer erg mee. Opa kan dus weer met volle moed en vaart aan het leven in het publiek domein deelnemen. Maar fietsen door die Bildersstraat, dat toch maar niet. Dan rijd ik voortaan wel om. De veroorzaker van mijn leed belde nog. Hij was blij dat zijn derde geen sporreling maakte. Hij feliciteerde mij met mijn stabiliteit van emoties. Daarvan weet ik nu wel, wat ik ervan moet denken. Een mens leert soms wat. Niet vaak. In de Bildersstraat. Die nette.