Sociale Strijpse strata

Nu freule Korteweg zich verwaardigd had het woord direct tot mijn moeder te richten, durfden de mevrouwen uit de sociale strata waartoe de Kortewegs kennelijk behoorden, óók aan te bellen om te komen telefoneren. Dat was in die dagen nog een hele kunst, dat telefoneren. Het was niet iedereen gegeven om dat met volmaakte flair te doen. Men begon meestal krachtig in de spreekkelk te toeteren, wat de communicatie ernstig bemoeilijkte. Verder maakte de betrokkene allerlei gesticulaties die de wederpartij aan de andere kant van de lijn niet kon waarnemen. Maar die toch het barokke  betoog illustratief beoogden te ondersteunen. Mijn moeder stond toezichthoudend terzijde. Want de telefoon was van de Goudse Verzekeringsmaatschappij en kon wél kapot. Dat zei mijn moeder er wel niet bij, maar dat was toch een voortdurende bron van zorg, vooral omdat mijn vader deze telefonades beslist niet wilde hebben.

De buitendienst van de maatschappij kon vragen naar de aard en strekking van de gesprekken – vaak interlokaal – en welke betekenis deze hadden gehad voor de omzetvergroting van brandverzekeringen. Want die dienst kreeg de maandelijkse rekeningen van de PTT, de Rijkspost- Telefoon- en Telegraafdienst. Maar mijn moeder kwam aldus in aanraking met de buurtnotabiliteit, zoals mevrouw van Stokkum van de Bootenlaan, om maar eens iets te noemen, mevrouw Sawadszky van de kapsalon en mejuffrouw Stolte, directiesecretaresse van de firma die ik nog altijd niet genoemd heb. Allemaal mevrouwen of minstens mejuffrouwen. Want de rest van de aanwonenden luisterden naar de aanspraaktitel “vrouw”. Dat is nu moeilijk voorstelbaar. Maar de samenleving heeft zich dan ook geducht ontwikkeld. In welke richting, dat is niet duidelijk. Mevrouw Korteweg beheerde de sleutel van de gietijzeren poort die toegang gaf tot de brandgang. Zij opende alleen voor hen, die tot haar stand behoorde. De rest moest maar omlopen. Zo kwam mijn moeder erachter, met wie omgang gepast was en met wie niet. Want omdat moeder die telefoon had, was ook zij een mevrouw. Dat beviel haar zeer.

Mijn moeder  kreeg daar in die erker heel wat te horen over familiale omstandigheden en uiteindelijk ook wel wie het deed met wie, ook buiten de huwelijksbetrekkingen. Zoals de ongehuwde onderwijzeressen verderop die nog steeds in clanverband samenhokten met hun verongelijkte moeder. Die hadden het hóóg in de bol, die onderwijzeressen, en dachten dat ze heel wat waren. Dat werd daar in die erker, wachtend op verbinding, uitgebreid toegelicht met tal van spannende details. Daar zei mijn moeder weliswaar achteraf niets om te geven en zelfs afkerig van te zijn, maar haar gelaatstrekkingen deden het tegendeel vermoeden. Dat was ook mij duidelijk. Want ik stond er natuurlijk stiekem bij, daar in die erker, en ving heel wat op. Zij het, dat mijn duidingen van een en ander altijd misplaatst waren. Maar dat waren die van mijn moeder ook. Die had net zo min iets van de wereld ervaren als ik, in tegenstelling tot haar wederhelft die zeker van wanten wist: kroeg, kerk en betere tapperij waren zijn habitat. Hij deed daar zaken. Vooral als ze het daglicht niet konden verdragen kwam de laatstgenoemde HORECA-gelegenheid uitstekend van pas.

Want al die brandwijn met suiker, daar werd zelfs vader wel zo lazerus van, dat het zelfs de verkeerspolitie opviel als ze de slingerende VW-kever voorbij zagen komen. Hij werd wel aangehouden, maar mocht toch steeds weer dóórrijden. Zijn babbels mochten er wezen. Moeder zwoer dus met mij samen, dat ik niet releveren zou wie er allemaal in die erker wederrechtelijk stonden te telefoneren. En wie er voor wie opbelde, want dat gebeurde ook. Ik werd dan als ijlbode uitgezonden. Ter gelegenheid van deze kondschapsdienst vernam ik deswege héél wat, want de dames lichtten ook aan mij, zich voortreppend, omstandig toe waarom de communicatie geen uitstel kon lijden. Ik maakte er in de avonduren als vader en moeder weer flink zaten te ruziën aantekeningen van, die mij leren dat het fijne van al deze imperfectibiliteiten toch niet echt nauwkeurig tot mij doordrongen. Dat tussen gehuwden niet alles koek en ei was, dat bleef wel hangen, maar dat kon ik thuis ook aan den lijve waarlijk wel ondervinden.