Stand-in

Op de sport van Nederlandse rechters om overal en te allen tijde bijzondere door het individu in te roepen waarborgnormen te onderkennen, vooral geheel antithetisch aan de historische bedoelingen van de oorspronkelijke verdragssluiters ga ik in een andere context hierna nog in. Het maakt het Nederlandse vreemdelingenrecht doorgaans geheel logistiek onbeheersbaar. En daardoor onoverzichtelijk en complex. Ik vraag mij steeds vaker af, of dat ook niet de bedoeling van rechters is, die immers aldus kunnen gaan functioneren als juridische Panoramixen naar de strips van Asterix en Obelix. Deze druïdes willen nimmer het geheim van hun toverdrank aan leken openbaren.

Het is een kwestie van eigenstandige immuniteitsverschaffing aan een anders volstrekt obsolete beroepsgroep zoals de roomse priesterstand van Tridentijnse huize vóór dat het Tweede Vaticaans Concilie volledig losbarstte en in een soort ontritualiserings- en demystificatiepassages de rite. Zodat deze stand als overtollig, hinderlijk en wereldvreemd onttroond kon worden door een nadringende boomersgroep die vervolgens over primaire verweesdheid begon te zaniken toen de toogdragers uit het straatbeeld verwijderd waren. Inmiddels had Aad Kosto er wel even meer dan genoeg van dat hij als oefenobject van allerlei aanslagen van RaRa, de Rode Jeugd, en humanitaire doorgeslagenen van gelijke ideologieën werd gebezigd. Aad besloot dat hij zijn raadadviseur Strijards beter als zijn stand-in kon laten optreden tijdens risicodragende vertoningen.

Dat was mij niet aanstonds duidelijk, al keek ik er bepaald wel van op dat mijnheer Mostert mij op een mistige ochtend kwam ophalen met Aads dienstauto. Aad was niet in staat, zo deelde Mostert mij mede, om de vier voordrachten die hij die donderdag moest houden, inderdaad persoonlijk voor te dragen. En Aad had gedacht dat ik dat prima kon gaan doen, ik zou het best leuk vinden. Dat was ook zo. Ik nestelde mij zonder vragen en omwegen rechts op de achterbank, knipte het leeslampje aan en deed of ik het druk had. Meesmuilend zag de heer Mostert dat aan via het achteruitkijkspiegeltje in het frontdashboard, maar hij was wel zo wijs dat hij commentaar voor zich hield.

We reisden door het hele land, dat was ook best aardig. Natuurlijk viel het de invitatoren steeds vies tegen dat mijn schamele gestalte zich ontmaakte van de achterbank van de glanzende deftige auto. Ik ontwaarde ook wel dat de demo’s die dromden rond dat voertuig krachtig terugdeinsden en dat reporters meteen hun micro’s wegstopten in hun zware draagtassen. Want deze ambtenaar interviewen had geen nieuwswaarde. Pas in Groningen, voor de trappen van het Academiegebouw, miste een verfbom nauw mijn povere verschijningsvorm. De werpers sisten mij in het dialect der streek nog toe dat het zonde was van het projectiel. Dat had ik kunnen beamen. De aulamenigte was ook zwaar teleurgesteld. Ik had ook vrijwel niets te melden.

Daar ben ik goed in. Ik lepelde soms de memorie bij wetsvoorstel 22735 maar op, uit het hoofd, doch dat bracht alleen maar verbeten gegrom te weeg. Later deelde Mostert mij minzaam mee wat mijn eigenlijke afleidende functie was, toen we op de afsluitdijk een koffie met een kroket consumeerden. Ik kon Aad geheel billijkend volgen bij deze manoeuvre en ging voortaan op de passagiersstoel rechts van Mostert zitten. Het masker was afgeworpen, een echt démasqué, maar het waren gezellige dagen, want de heer Mostert kende veel onderhoudende verhalen. De auto was geweldig. En mijn collegae knarsten tanden van jaloezie. Dat was toch ook wel aardig.