Stella Taverne

Op dergelijke maandagavonden verzamelde men zich vooraan in de zaal van de Stella Taverne. De gevangenisdirecteuren hadden dan instructies gekregen van hun directeur-generaal die heerste over het veld. Het was in deze tachtiger jaren onrustig in de detentie-inrichtingen omdat het abolitionistisch ideaal langzamerhand dieper was ingedaald op de werkvloeren van alle overheden die zich met de toepassing en tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen bezighielden. En dat waren er heel wat. Zij stonden voor de onmogelijke taak de veroordeelden enerzijds te onderwerpen aan langdurige detenties maar anderzijds gelijktijdig te resocialiseren opdat hun wederkeer in de samenleving die hen wilde isoleren geborgd bleef, waarbij verder opmerkelijk weinig bijdragen van de veroordeelde verwacht werden. Steeds vaker grepen commissies van toezicht in en gaf de raad voor de strafrechtstoepassing bijna onrealistische richtlijnen uit.

In die raad zaten vooral veel rechters die recidives weten aan de inhumanitaire opstellingen van de directeuren. Of aan de structuren van de samenleving, wanneer de directeur in kwestie hoegenaamd geen enkele steek had laten vallen. Verder werd er enorm bezuinigd op de trajecten van de voorwaardelijke en vervroegde invrijheidsstellingen, waarbij de toezichthouders van de reclassering enerzijds geen budget toegedeeld kregen en anderzijds geen bevoegdheden bezaten. De gedetineerden die weinig omhanden hadden als ze niet wilden werken binnen de inrichtingen grepen alles aan om in bezwaar en beroep te komen tegen disciplinaire maatregelen. En vaak kregen ze automatisch gelijk. De centrale directeur-gevangeniswezen Van de Goorberg beschermde zijn mensen in dit geval nauwelijks bij parlementaire interpellaties. Vooral niet na opstanden door gedetineerden. Het aantal inrichtingen werd gereduceerd. Er waren andere correctietrajecten in de maak. Maar welke, dat was niet duidelijk. Kortom: langzaamaan werd het gevangeniswezen doeltreffend ontdaan van compensatoir flankerende voorzieningen die leedtoevoegend waren.

Tegelijkertijd was onmiskenbaar dat de interregionale criminaliteit toenam. In georganiseerd verband. De handel in drugs nam structurele proporties aan, evenals mensenhandel, vrouwenhandel en handel in minderjarigen. Het door de elite gepraktiseerde openlijk cocaïne snuiven op feestjes en partijen baarde alleen aan wereldvreemde rechters nog opzien. Helaas waren er daar vele van. Toen. En nu. De vacua in de publieke rechtshandhaving kwamen steeds duidelijker naar voren. Het dark number nam toe. Het rechtswezen reageerde verder nauwelijks. Dat dat number groeide kon afgemeten worden aan allerlei flankerende symptomen zoals de kennelijke hoeveelheden zwart geld die in omloop moesten zijn. En de achterblijvende fiscale afdrachten voor personeel dat toch illegaal in Nederland moest verblijven, gelet op de aanmerkelijke stijging van bepaalde productielijnen en voor transit aangeboden fabricaten, waaronder die uit de kunstmatige tuinbouwsector in de kassenbouw in het oog sprong. In de Stella kwamen de ambtenaren die daarover flink de mantel hadden uitgeveegd gekregen spontaan samen. Enkel om te kankeren over de bazen. Menig glas werd daarbij geleegd.

Bronkhorst vond het aardig om erbij te zitten, vooral omdat er ook secretaresses bij compareerden die zijn oude hart goed deden. En aldus was er ook de juiste stemming om centrumwaarts te trekken, het Westeinde tegemoet. Er waren veel knijpjes die we bezochten. Dat wij inzonderheid maatschappijkritisch waren, zou ik niet willen zeggen. Dat het rechtshandhavingsapparaat in de publieke sector veel te wensen overliet, was mij wel duidelijk. En ook, dat daarvan opmerkelijk weinig bleek in de jurisprudentie die de rechters velden. Ik besprak het met Cees. Maar die moest er niets van weten. Het was zijn zaak niet, ook niet van de Hoge Raad. Lig niet te emmeren, rekel! Hij had kennelijk genoeg gerstenat gehad. Het werd tijd voor iets anders.

Hier bevond ik mij kennelijk op het scheidingspunt van twee werkelijkheidsbelevingen. Die van de rechterlijke macht. En die van de feitelijke rechtshandhavers en –toepassers. Een wereld van verschil. Dat had ik al bevroed. Maar navrant was het wel. Morgen gingen we weer casseren. Met dat oogmerk brachten we Cees weer thuis naar zijn logeeradres. Hotel Corona. Aan het Buitenhof. We zetten hem in een kwadrant van de draaideur. De portier draaide hem verder door. Morgen was het immers weer een dag. Ik spoorde, bewolkt van gedachten, met lijn 2 terug naar Loosduinen. Dat was nog drie kwartier naar het eindpunt aan De Brink. Op de tiende verdieping had ik in juli daar een vierkamerflat kunnen betrekken. Ik keek Het Westland in, de peilloze duisternis in. In de verte zag ik de sprankelende lichtjes van de ferry Prinses Beatrix voorbijtrekken, het zeegat uit, op weg naar Harwich. En morgen zou ik haar tegenkanter zien binnen komen om zeven uur. Dat gaf vastigheid aan een bestaan, dat steeds onbegrijpelijker werd.