Haagse stapavonden

Zonder het te weten, opende Cees aldus een traditie van Haagse stapavonden die hij overigens fixeerde op de maandagavonden. Deze keer had hij een uitzondering gemaakt, omdat hij mij op die maandagavond niet had kunnen traceren. Hij placht, woonachtig in het Brabantse Riel, altijd maandagsmiddags naar de residentie te komen, om de zaken, waarin hij raadsheer-rapporteur was, door te kijken. De rapporteur meldt ter terechtzitting of het cassatieberoep wel tijdig en regelmatig is ingesteld. Dat betekent: heeft de verzoeker die om vernietiging van de bestreden rechterlijke beslissing vraagt wel binnen de wettelijke termijn dat verzoek ingediend en is het verzoek wel herkenbaar als een zogeheten cassatieschriftuur?  Veel justitiabelen – mensen wier strafzaak loopt – sturen oeverloze klaagschriften in wemelend van grieven en invectieven tegen de staat, de overheden, het Openbaar Ministerie, hun advocaat, het slachtoffer, en wie nog meer men kan bedenken. Of over het rechtssysteem als zodanig.

Maar ze klagen niet over een verkeerde rechtsopvatting van de rechter en ook niet over een formele misslag in de procedure die deze begaan zou hebben. Of ze laten het stomweg bij het invullen van het voorgedrukte formulier waarin wordt vastgelegd dat ze een beroep of cassatieverzoek hebben willen indienen. Dan kan het zijn dat ze daarom niet-ontvankelijk zijn. In Economische zaken moeten er gronden zijn gedefinieerd die aanleiding zouden moeten geven tot de vernietiging door de Raad. En soms ook in andere zaken. Die gronden moeten apart opgegeven worden, liefst genummerd. Dat zijn dan de middelen van cassatie. De rapporteur vermeldt hoeveel er zijn voorgedragen. En hij geeft al tersluiks aan of ze zouden kunnen opgaan of niet. Dan moet je echt thuis zijn in de gangbare woordkeuzes op dat punt. Dat is dus echt iets voor de experts.  Bij uitleveringszaken moet het Openbaar Ministerie, als het vernietiging vordert, zulke gronden echt hebben opgegeven. Daaraan schort het nogal eens.

De motivering waarom men vindt dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven moet echt neerkomen op een uiteenzetting dat de uitleveringsrechter in de beslissing tot niet-inwilliging van het uitleveringsverzoek van de andere mogendheid is uitgegaan van een verkeerde uitleg van de verdragspositie van Nederland of dat de rechter heeft gezondigd tegen de strafvorderlijke voorschriften die de Uitleveringswet van dienovereenkomstige toepassing verklaart in de uitleveringsprocedure. Dat moet het Openbaar Ministerie concies aangeven. Daaraan schort het vaak. Dat zou ik ook gaan merken. In zulk geval is de Hoge Raad niet bereid de beslissing ook ambtshalve – buiten de middelen om – te beoordelen. Ik zou er allemaal haarfijn achter komen. De maandagavonden werden dus doorgebracht in het historisch centrum van Den Haag. Ze werden beslist niet gewijd aan de studie van de gevelwanden en evenmin aan de loop van de grachten of de Haagsche Beek. Ze liepen ver uit. Dat kwam ook, doordat mijn oude chef, Drs J.G.P.M.F. van der Meijs, zich bij ons placht te voegen. Uitvalsbasis was dan de Stella Taverne aan Het Plein. Daar dronken wij in. Met bittergarnituren, zeker, maar echt een bodem gaf dat niet. Later voegden zich in dat gezelschap ook wel gevangenisdirecteuren bij. Maar dan werd de excursie aanmerkelijk bekort. Omdat die thuis aan de prak hoorden te verschijnen.

Hij was inmiddels Regionaal Directeur Gevangeniswezen Noordoost geworden. Een hoge ambtenaar dus. Die weinig op had met het penitentiair systeem dat Nederland erop na hield in strafzaken. Hij had vierduizend mensen onder zijn verantwoording. Maar hij ging daar niet merkbaar onder gebukt. Hij deelde met Cees de belangstelling voor vrouwelijk jong schoon en de goesting in alcoholica. Beiden waren ter plaatse in optima forma verkrijgbaar. Dat leidde niet zelden tot voor mij embarrassante situaties, want in dit opzicht ben ik nooit volleerd professional geworden. Cees vertrouwde te dezen geheel op de gidsing van Drs Van der Meijs. Ik kreeg aldus heel wat te zien en eigenlijk ook wel mee te maken. Noem het een inhaalcursus. Maar dan een dure met gebrekkige participerende observatie. Cees vroeg mij vaak naar de vrouwelijke medewerkers van het wetenschappelijk bureau. Die mochten best mee, als ze aantrekkelijk waren.

Het is gek, maar die zaten niet in mijn sectie. Wel in de fiscale en de civiele, daar waren wel mooie beschikbaar. Daar was ook het perspectief op een financieel zeer aantrekkelijke loopbaan overduidelijk aanwezig. Fiscale juristen konden tonnen verdienen en civilisten kwamen aardig in de buurt als ze de juiste advocatenmaatschappen troffen bij hun eerste sollicitaties. Iemand die langer de cassatie technische trucjes had kunnen afkijken gold als multiple inzetbaar bij allerlei ingewikkelde zaken.  Bij het strafrecht was het allemaal financieel matigjes, in tegenstelling tot thans. De georganiseerde misdaad moest nog goed van de grond komen, het léék er nog niet naar in de tachtiger jaren. Dat is nu wel anders, vooral omdat de advocatuur zich nog steeds cash ook in vreemde valuta mag doen honoreren, terwijl ook stoffelijke remuneraties nog steeds niet door de Nederlandse Orde ten principale worden afgewezen. De rechtsontwikkeling is er uiteraard ook naar.