Strijp voor eeuwig

De klokken van de Sint Trudo verrijkten mijn jeugd, zoals in het gebed dat ik in het Latijn prevelde tijdens de Latijnse voetgebeden mijn opgang ten altaar God mijn jeugd verblijdde: Introïbo ad altare deï, ad deum qui laetificat juventute meum. Opgaan zal ik tot het altaar des heren, de heer die mijn jeugd verblijdt. En dat dééd die heer ook echt, want ik was deelgenoot in Zijn Heilsgeschiedenis. De klokken juichten het uit, alle dagen van mijn jeugd. En dat vergeet ik nooit, al keek ik er van op dat de pastoor ze bedrieglijk en listiglijk deed omsmelten tot nieuwe klokkenspijs, alleen om zichzelf tot de eer der altaren te verheffen. Want hij noemde de grootste naar zichzelf. Hij vernietigde als dorpsherder wat hem op zijn roemvolle pad niet te pas kwam, zoals, vermoedelijk die Nehallennia steen die Maas niet mocht verpulveren van het bisdom.

Verder: ik ben sedert 1985 niet meer in deze Trudokerk geweest. Ik ben wel aanwezig geweest bij de aanbieding van het boek “Stripe kerk, niet van gisteren” maar toen zat ik in de eerste bank en werd door de bisschop ontvangen in de sacristie. Van daaruit deden hij en de deken mij uitleiding. Ik heb de plaatsing van de Nehalenniasteen — zo noem ik het maar even — kunnen volgen tot 1936. De steen zat in de noordertravee van de westfacade. Op precies dezelfde plaats waar Maas haar plaatste met de reliëfkant met afbeeldingen naar binnen toe, dat was een verschil. Maas wilde dat de steen bedevaartgangers zou blijven trekken zoals ze had gedaan in de zuidpartij van het middeleeuwse kerkje. Dat beschrijft hij inderdaad zorgvuldig in zijn zwarte opschrijfboekje. Ook de overbrenging en hoe hij klampen in de zandstenen reliëfzijde deed plaatsen, om scheuring tijdens het moeizame transport te voorkómen.

Werners heeft in zijn dagboek beraamd dat hij niet van plan was het heidense geval op te nemen in het kerkinterieur. Hij wilde aantonen dat zijn kerk al als parochiekerk was erkend in 1306. Vóórdat de kerk van Woensel dekenale kerk werd. Daarvoor was noodzakelijk dat de kerk geconsacreerd was vóór 1301, de eerste keer dat in de Luikse pouillé’s wordt genoteerd: “Stripe kercke: media ecclesia“.  Dat betekent: een rectoraatskerk, afhankelijk van het pastorale gezag elders. Dat stond in veel gezaghebbende boeken over de kerken in de Kempen en de Meijerij met opgave van de registratienummers door archivaris Grammaye van Luik. Werners kende echt geen goed Latijn en vertaalde: Strijpe kerk, midden in het dorp. Maar dat klopt niet, dat was in 1925, toen Werners met het verhaal van de Strijpse koepelkerk aankwam, iedereen al duidelijk die iets wist van canonieke staande uitdrukkingen: ecclesia quarta, media atque integra zijn gewoon de fiscale aanslagcategorieën waarin Luik openbare kerken waar sacramenten waren te bekomen in deelde. Maar Werners liet zich door niets afschrikken,  ook niet door de bisschop. Wel was hij beducht als verdachte vervolgd te worden naar aanleiding van de toedracht van de kerkbrand in 1936. De bisschop moest tussenbeide komen om voor hem een buitenvervolgingstelling te krijgen. In ruil moest Werners beloven de aloude bedevaartsteen precies weer aan te brengen waar Maas haar had doen inmetselen. Hij bericht aan de bisschop dat hij zal doen wat deze verlangt. Maar of Werners dat ooit echt gedaan heeft is twijfelachtig. Hij heeft de steen niet vernield, vermoedelijk. Hij noteert dat een stuk ervan dient voor de doopvontvoet van een kerk bij Wagtendonk.

Het was een gewijde steen, die, als ze niet langer enig sacramenteel doel zou dienen, plechtig ontwijd moest worden. Heeft Werners dat gedaan, dan had hij daarvan rapport moeten doen opmaken ten behoeve van de diocesane curie waarin Frencken zat. En die hield de steen met argusogen in de gaten. Van een afstand. Frencken is niet komen kijken toen de westfacade af was en de torenhal gereed was zodat de kerk opnieuw plechtig gereconcilieerd kon worden. Dat heeft Werners zelf gedaan, dat reconciliëren en daarvan heeft hij rapport opgemaakt. Dat moest ook beslist. Diepen had daarop gereageerd als dat was nagelaten: hij was een deftige pietlut. Hij is in 1937 de klokken ook plechtig komen wijden en bericht dat deze tot zijn verbazing niet buiten de toren aan de westzijde stonden maar op het hoogaltaar waren gehesen en daar waren afgehangen in speciaal gefabriceerde klokkenstoelen. Dat was verbazend, omdat na de wijding de zwaarste klok geluid moest worden. En dat kón niet goed in dat schip. De ramen zouden dat nauwelijks verdragen. Toch luidde Diepen de Trudoklok waar ze hing met gevolg dat inderdaad een venster aan scherven ging. Als ze buiten had gehangen, was ze gefotografeerd door de Brabantse pers en zelfs gefilmd door het polygoonjournaal. Maar dan was voor kenners aanstonds duidelijk geworden dat de drie klokken integraal omgesmolten waren uit de middeleeuwse klokken die als van hoge en uitzonderlijke kwaliteit algemeen geprezen werden.

In een kerk fotograferen en filmen mocht destijds niet. Er ontstond veel argwaan over de authenticiteit van deze middeleeuwse klokken en Werners is daarop een soort charme-offensief begonnen omtrent de klokken in de Roomse pers van destijds. Werners zou een nieuw schandaal bezwaarlijk ambtelijk hebben overleefd, want Binnenlandse Zaken zou dat omsmelten niet hebben geaccepteerd. De aandacht is destijds uitgegaan naar de brand, de vermeende brandstichting en dat omsmelten (wel of niet?) maar niet meer naar de steen. In 1944 wordt de westelijke facade zwaar getroffen bij het bombardement van 19 september. De doopkapel westelijk wordt vol geraakt en moet herbouwd. Was de steen er nog en heeft Werners haar gehandhaafd? Of heeft hij haar doen begraven in de kapel waaruit de tegeling volledig was weggeslagen? Jules Janssen, zijn opvolger, liet alle stenen kerkmeubilair in 1959 ronduit in puin slaan. Dat bericht hij in het Memoriale. Hoogaltaar, zijaltaren, communiebanken, sokkels en baldakijnen boven de heiligenbeelden, de kuip van de preekstoel: alles tot gruis. Ik herinner mij de ontzetting daarover, want ook Janssen deed dat zonder machtiging en raadpleegde het kerkbestuur niet eens. Hij wilde zo snel mogelijk de nieuwste liturgie van Vaticanum II kunnen invoeren. Heeft hij dat lot ook voltrokken aan de doopkapel? Dat weten we niet. Wel dat hij de vont liet afvoeren. Maar hoever is hij gegaan?

Grotere belangen stonden destijds bij het episcopaat op het spel, zoals onder meer de stichting van een Roomsch Katholieke Staatspartij die decennia lang, zoals Thijm had gewild, de landelijke politiek verlamde en Nederland leidde naar een theocratie die toch niet haalbaar bleek. De Strijpenaren horen de klokkenzang regelmatig. Wat ze betonen, is ze niet duidelijk meer. Want de kerkelijke organisatie waarvoor ze opriepen is ineengezegen. Maar de andere samenbindingspunten van het oude Strijp eveneens. Philips bijvoorbeeld. De vennootschap beheerste de stad en gaf de Strijpse glasblazers te eten en een levenslang perspectief.

Mijn meisje dat ik ooit wierf, keek bedenkelijk toen ik bekende dat niemand uit ons gezin bij deze firma zou werken en dat dat ook niet in mijn lijn lag. Ik was, deelde zij mede, “enen aorige” en daar was inderdaad alles mee gezegd. Een rare. En dat was een misprijzing. Dat voelde ik aan. Nadat Strijp was opgenomen in Groot-Eindhoven verloor het niet aanstonds de dorpse eigenheid. Dat heeft nog tot lang na de Tweede Wereldoorlog geduurd. Ik keek uit over ’t Ven en zag aan de horizon alleen maar fabrieken, zo ver het oog strekte. Dat het ooit anders was in dit beekdal vol spookachtige schimmen uit een smartelijk verleden ervoer ik pas toen ik het parochie-archief doorworstelde. En sindsdien zie ik de Strijpsestraat door de groenachtige ruitjes van het zuidertransept. Ik zie, vertekend door die misblazen venstertjes, manspersonen keien verzamelen. En ik hoor ze die stenen dwars door het glas-in-lood de kerkruimte inwerpen. Ik hoor de Trudoklok dompen, om spoken te verdrijven niet tegenstaande het Nederduyts Gereformeerd verbod. En ik zie een gebogen vader over het pad schichten terwijl het donkert, om een lijkkistje in de tuin van de laaggeschouderde boerse pastorie te zetten terwijl het grauwend donkert.

De Kercke-Ackers gingen teniet, terwijl de Kerkakkerstraat vol glanzend blik van automobielen staat. Achter de huizenwanden ruisen de bomen vermanend op de dodenakker. Ze zijn een relict van de houtwallen en opstanden die destijds hoorden bij de kerkfabriek. En zoals vaak vertoont Strijp zich aan mijn geestesoog te drieën: het overoude, geheimzinnige kerkje op de motte, het forse plompige bellefort en de immense Trudo-basiliek met de wonderbaarlijke reien van kranskapellen die het gebouw een wat gehurkte statuur geven. Ergens in haar spelonken, dat houd ik staande, liggen de barsten en scherven van de Nehalleniasteen die Aziatische huurlingen in het Romeinse leger naar de stripe zeulden om op deze godvergeten plaats aan hun armzalige bestaan enige wijding te geven. Werners kon haar niet luchten, die steen. Want ze was niet te rijmen met zijn geschiedvervalsingen over een koepelkerk die Strijp in de vroege  middeleeuwen al gehad zou hebben. Hij zal gedacht hebben aan de immense sinte Brigidakerk te Geldrop, in de schaduw waarvan hij zijn prille jeugd mocht slijten, bestemd voor grootse daden.

Die gewerden hem niet. Wel kreeg hij de illegale paarse greinen sjerp van huisprelaat en troonassistent van de primaat van Hongarije. Daar ging hij in 1919 stoffelijke gaven brengen ter ondersteuning van het Magyaarse volksdeel. Hun bisschop eerde Werners met dit huldeblijk, dat in Strijp nadien slechts misprijzen en verbaasde deernis wekte. Hongarije immers was vijand geweest van de westelijk geallieerden. Bondgenoot van Keizerlijk Duitsland. In de massale krijg die men Eerste Wereldoorlog ging noemen. En met die geallieerden wilde Nederland in 1920 hechte vriendjes worden. Omdat zij een Volkenbond oprichtten. Waarvan Nederland dolgraag lid wilde worden. Opdat de bond het zou beschermen tegen komende Duitse agressie. Werners maalde daar niet om. Hij heerste. Tevergeefs.  En de stripers schikten zich. Met vrucht. Dat hadden ze van hun veelbewogen geschiedenis overgehouden. Ze hebben nu deel aan een nieuwe geschiedenis. Die elders buiten het langgerekte beekdal gemaakt wordt. Ze zullen zich wederom schikken. En zo zal het Strijp voor eeuwig zijn.