In 1402 is over de tiendheffingen te Strijp te Luik besloten dat de aanslag moet geschieden op basis van de forfaitare belastingplicht van een ecclesia integra. De aanslag is begroot op 3 guldens, 8 stuivers en 8 denariën. De priester is nu een pastoor. Hij heeft een eigen rechtsgebied. Hij is niet afhankelijk, als pastoor, van Woensel. Woensel is dan al lang een dekenaat. Dat betekent dat Stripe al een tijdje de status van media ecclesia heeft gehad, want een aanslag “springt” niet van de capella quarta-status ineens naar die van integra ecclesia. Dat betekent dat Strijp al geruimere tijd voldoet aan de canonieke statuur van de ecclesia integra. Zeker al tientallen jaren. Net als bij de verlening van stadrechten bevestigt de verheffing van een kerk van de media-status naar een integra-status een al geaccepteerde en langer bestaande situatie. Als Eindhoven in 1232 stadsrechten krijgt, bevestigt de hertog van Brabant iets wat ter plaatse al lang gepraktiseerd wordt via de feitelijke uitoefening van marktrechten en de heffing van poortersgelden. Zo is het ook met die kerkelijke classificaties.
De aanslag als “volledige kerk” is geschied op basis van eerder vastgestelde gegevens bij de landopmeting van de kerckeackers. Op basis van de vruchtbaarheidsprognoses van destijds. Dat is onrechtvaardig, omdat die vooruitzichten in de vijftiende eeuw belangrijk zijn verslechterd vergeleken bij die vóór het eerste millenium. Want de Kleine IJstijd is al ingetreden in deze boreale regio. Ze manifesteert zich uiteraard door langdurige winters met zware vorstperiodes waarbij de grond schoppendiep is vastgevroren. Gevolgd door enorme hoosbuien, soms maanden lang. De muizen en ratten hebben zich daarom gespoed naar de gestels, strepen en ruggen in het Kempenland, om niet te verdrinken. Bijelkaar gedrongen veroorzaken deze ondieren besmettelijke ziekten en plagen die tot hongersnood leiden. De dekanaten berichten dat de aanslagen veel en en veel te hoog zijn en dat een revisitatio, een hernieuwde gerechtelijke plaatsopneming namens Luik moet plaatsvinden. Soms gebeurt dat. Maar bij Strijp in ieder geval niet. Dat blijkt uit de cohieren van dat boekjaar, want is er wel een nieuwe inspectie geweest, dan wordt dat vermeld. Dan is er reden voor die herziening geweest, bijvoorbeeld, omdat de bedevaarten toenamen in verband met de aanschaf van reliekhouders, wonderen en bijzondere verschijningen ter plaatse. Bij Strijp wil Trudo geen bescherming bieden tegen de koude koortsen, de rooie loop en de vliegende zinkings. Dat komt door alle heksen daar. De Strijpers laten veel uitvaartmissen lezen. De levensverwachting daalt. In de hele regio. Er zijn daarom veel erfenisconflicten. Luik spint daar garen bij. In de kerk bij het dodenhof is het druk met geestesbezweringen. De afgestorven zielen willen hun lot niet dragen in afwachting van het Laatste Oordeel en daarom worden veel jaargetijdemissen gelezen. Belastbare feiten. Gewin voor de kerk.
Er werd dus oogluikend, met medeweten van Woensel, al lang volledig mis gelezen en nu kan men ook een huwelijk hier aanvragen, met zo’n mis. Tevoren kon men wel vragen om de drie roepen ter melding van huwelijksbeletselen vanaf de kansel. Zijn bruid en bruidegom bloedverwantschappelijk niet te dicht aan elkaar verwant? Wie daarvan weet moet het bij de rector van de kerk melden. Men is in deze jaren, omdat er geen burgerlijke stand bestaat, als de dòòd dat volle neef en nicht met elkaar trouwen of broer en zus. Want, omdat er veel kindersterfte is en het kraambed heel vaak dodelijk blijkt, vooral wegens de kraamvrouwenkoorts, kan het best zijn dat de ongeletterde broer en zus, die echt onbekend zijn voor elkaar, trouwen met de meest eigenaardige fysieke invaliditeitsconsequenties voor de zuigeling of het kind.
De broer is, terstond na zijn geboorte, uitbesteed elders ter zoging, bewassing en ligging, totdat hij kan werken ten plattelande. En dat kan in deze periode al heel vroeg. Bij het hoeden, bij het wieden, bij het schoffelen, harken en opbinden. De zus herinnert zich die broer vagelijk. Maar geen idee van gelaatstrekking, uiterlijk en stem. Ze komt een leuke vent tegen bij Strijper Kermis. Hij komt uit het schier onbereikbare Zeelst. U begrijpt, dat de zus niet vraagt hoe hij daar kwam. Zo’n leuke kerel zag ze niet eerder, en bovendien wordt ze bereden door de angst dat ze zal overschieten. Vandaar de roepen, waarbij namen en herkomst uitvoerig langzaam worden uitgesproken: navraag verder op de pastorie. Daar is óók geen register, maar de pastoor kan op huisbezoek gaan. De kerk is voor deze soort misgeboorten beducht. Het dekenaat spoort aan bij gelijkenis op het eerste zicht diepgaand navraag te doen.
Zo bewaakt de kerk zijdelings de volksgezondheid. Bedenkt, dat buiten de kom reizen van het geboortedorp of –gehucht alleen wordt gedaan in uiterste noodzaak. Het is gevaarlijk. Het is duur. Ook bij afstanden waar wij nu onze hand niet voor omdraaien. Is een mis mogelijk, dan kan op het kerkhof een volledige absoute plaatsvinden met een finale bezwering van kwade zielen die het op het stoffelijk overschot gemunt hebben – om erin te gaan wonen – of er niet via de normale lichaamsopeningen uit willen gaan. Dat gaat spokerijen tegen die de meest desastreuze gevolgen kunnen hebben. Kwade zielen kunnen vrouwen verleiden om heks te worden, want zij zijn intermediair tussen duivel en aarde. Heksen hebben met die duivel geboeleerd – geslachtsgemeenschap gehad – en kwade zielen kunnen alleenstaande vrouwen makkelijk daartoe overhalen.
Zitten er heksen op het dorp, dan ben je ze, net als bij muskieten, niet zomaar kwijt. Een pastoor kan het laatste oliesel bij nacht en ontij toedienen. Hij geeft dan de absolutio in articulo mortis. In de laatste biecht. Dan hoeft de ziel niet naar de hel. De ziel is bevrijd van eeuwige zondeschuld. Wel moet de ziel nog boeten in het vagevuur, goed, maar Lucifer en Beëlzebub hangen daar niet rond. De ziel komt niet in aanraking meer met duivelse inblazingen. Die Strijpse pastoor heet Jan Dorkens. Hij weet van wanten. Hij wordt geassisteerd door Walther Keyzer die nog in de leer is.
Keyser beheert de kerke-ackers. En geeft de feitelijke oogsten af aan de collector uit Woensel. Hij schrijft de stuivers in het register van de kerkfabriek van Strijp: het geheel van stoffelijke voorzieningen waaruit de salarissen en kosten van de parochie-beambten – kapelaan, pastoor, rector, doodgraver, aflegger en aanzegger, voorzanger en trommelaar – betaald worden in munt. De fabriek heeft schuren, wanmolens, karntonnen, fondsen, agrarische werktuigen en voorraden in bezit. Ten dienste van het gemeen. Het is een openbare nutsinstelling. Die pasmunt, de stuiver, is er nu. Zilverpenningen ook, zelfs guldens, als het meezit. Stuivers, voor de mindere man. De kerk kan ook sparen en renten trekken. Maar dan moet de pastoor echt naar Eindhoven over de Gagelpaden. Dat doet hij met tegenzin, want daar barst het van de heksen. In Leuven is pas een faculteit in de demonologie opgericht om dat soort creaturen te bestrijden. De Strijpse pastoor is niet zo geleerd dat hij zulk een cursus aan zou kunnen. Maar hij kan een demonoloog laten komen. Dat kost knaken.