Stuurman Demons’ strapatsen

Op 2 augustus 1926 kruiste het Franse stoomschip “Lotus”, volle kracht varend, de dwarskoersende zeilvoerende felouk de Boz-Kourt in volle zee op vijf à zes zeemijlen van kaap Sigri. De Boz-Kourt had naar zeerecht voorrang als zeilschip op de stomer. De Lotus had dus vaart moeten verminderen door terugslaan, daar de Boz-Kourt op korte afstand was genaderd, in de verwachting dat de stomer zulks zou doen. Demons was officier van de wacht en gelastte geen volle kracht achteruit toen botsing onvermijdelijk leek. De Boz-Kourt werd midscheeps geraakt, brak in twee en zond onmiddellijk. Acht Turkse schepelingen vonden door verdrinking de dood. De Lotus nam de bemanning van de Boz-Kourt aan boord. De stomer vervolgde zijn weg naar Istanbul en meerde af op 3 augustus.

De schipper van de felouk deed aangifte van de overvaring. Turkse politie betrad de Lotus onder protest van diens kapitein en arresteerde Demons. Hij werd in voorlopige hechtenis genomen en vervolgd voor “dood door schuld meermalen begaan”.  De Franse consul in de haven bemoeide zich er mee, betogend dat de stomer Frans grondgebied was volgens een decreet van Napoleon dat het principe “schip is territoir” vestigde in het Franse recht voor koopvaarders die de Franse vlag rechtmatig voerden. De Turkse autoriteiten hadden eerst toestemming moeten vragen aan Parijs om de stomer te betreden of uitlevering moeten vragen aan diens kapitein. Nu ze dat nalieten was de aanhouding en arrestatie onrechtmatig geweest. Frankrijk eiste teruglevering van Demons.

Stoompaketvaarder Lotus van de rederij Messageries Maritimes

Het zou zelf vervolgen op basis van het territorialiteitsbeginsel, nu de verweten gedraging – nalaten volle kracht achteruit te bevelen – was geschied op de brug van de Lotus. Turkije voerde aan dat heel het principe “schip is territoir” niet kon opgaan voor koopvaarders. Het vond geen steun in enig volkerenrecht. En Turkije was er niet mee akkoord gegaan in enige verdragsrelatie met Parijs. Het Turkse gerecht verwierp dit verweer, maar kort daarop werd Demons wel op borgtocht vrijgelaten. Parijs had een diplomatiek protest ingediend tegen de detentie van Demons. Het voerde aan dat Turkije hier een excessieve rechtsmachtaanmatiging had gepleegd ten nadele van het dwingend principe van de vrijheid van de volle zee: het verweten delict was immers begaan in volle zee. Dan was alleen de vlaggenstaat van de koopvaarder bevoegd,  aldus Parijs. Turkije, zo voegde het er aan toe, beriep zich op het onbeperkt passief personaliteitsbeginsel. Het vond een rechtvaardiging van zijn extraterritoriale rechtsmachtclaim in de nationale hoedanigheid van de verdronken schepelingen. Maar, aldus Parijs, dat kon echt alleen maar als het volkerenrecht te dezen daartoe een expliciete machtiging gaf voor de staat die zich op die personaliteit beriep. Hoe kon een gezagvoerder weten welke nationaliteit een opvarende, schepeling of bemanningslid, van een door hem overvaren vaartuig had gehad? Hoe wilde de interveniërende staat dat bevredigend bewijzen als deze personen verdronken waren, ongeacht of de lijken al of niet door de overvaarder geborgen waren? Zo, aldus Parijs, zou er niets overblijven van het principe van de vrijheid van de volle zee.

Iedere staat kon wel beweren dat een omgekomene diens nationaliteit had gehad, zeker als het lijk documentloos of ongeregistreerd geborgen was. Alleen als tevoren aan de staat wiens vlag of registratie een (lucht)vaartuig voerde kenbaar was geweest dat dergelijke nationaliteiten aan boord waren of konden zijn, zou dat wellicht anders zijn. De tegenover gestelde opvatting van Turkije zou leiden tot onoplosbare strafmachtsconflicten ten nadele van de koopvaardij. Maritiem Nederland sloot zich grotendeels aan bij de Parijse opvatting. Het deed veel koopvaartzaken met Islamitische staten, die alle het onbeperkt passief personaliteitsprincipe hanteerden.

Bedenk dat de handelsvaart op het Verre Oosten grotendeels in Nederlandse handen was. Maar bezwaren had het ook tegen het principe: schip is territoir. Want dat zou betekenen dat een groot deel van de Rotterdamse havenbekkens buitenlands grondgebied oplevert: er liggen vooral buitenlands geregistreerde koopvaarders. De zaak werd gecompliceerder, toen andere staten zich er ook nog mee gingen bemoeien. De 12 oktober 1926 legden Frankrijk en Turkije de zaak voor aan het Hof van de Volkenbond van Internationale Justitie ter arbitrering. Want de casus was voor het internationale transportverkeer van belang geworden. Dit Volkenbondshof zette Nicolaas’ arbitragehof niet opzij. Dat kon niet, omdat Rusland geen lid was geworden van de Bond in 1920. Het was niet toegelaten tot de onderhandelingen leidend tot de Vrede van Versailles-1919. Het was buitengesloten van de inleidende Wapenstilstand van 11 november 1918. De consequenties daarvan waren door de westerse mogendheden niet doordacht. Een blijvende wrok voor Het Kremlin.