Tante Mergel II

De liturgie begon iets weg te krijgen van een overvol Centraal Spoorstation waarbij de omroeper uiterst Belangrijke Berichten door de galmende hall en over de perrons doet uitwaaieren over “vertragingen”, “wijzigingen in de dienstregelingen”, “stremmingen op trajecten” en totale verhinderingen van iedere reisbeweging op enig spoorsegment. Het gaat dan om informatie die hoe dan ook onverstaanbaar gedistribueerd wordt over de naar inlichtingen over de haalbaarheid der beoogde reisbestemming hunkerende menigte. De stem vangt aan met nog verstaanbare zinsneden over het belang van de berichtgeving voor hen die naar Amsterdam moeten. Dat is bereikbaar, zegt de galmende stem, als men het volgende omleidingstraject volgt.

Op het moment dat de stem dat aanvangt uit te leggen komt een donderende goederentrein door de hall onder de stationsoverkapping dóórrazend minuten lang roffelend de boodschappen vol verstoren. Of er komt net, toeterend, piepend en knarsend een exprestrein aan op perron zes terwijl die daar nooit mag stoppen. Of er begint een sirene te loeien. Of iets vergelijkbaar dat iedere gehoorszintuigelijke waarneming onmogelijk maakt. Aan het eind van de ingewikkelde boodschap wordt het echter weer stiller en wordt tevens hoorbaar dat de omroeper wil dat iedereen die naar Amsterdam zou willen haast moet maken, want de mogelijk aansluitende trein staat op het punt van vertrekken daar plots een stremming op een rangeervork is opgeheven. Daarna dingdongt de omroepinstallatie nog langdurig krachtig na. Zodat ook niet verstaanbaar is waar die levensreddende trein dan staat, op welk perron en op welke hoogte daarvan, want er staan er twee achter elkaar.

Dat laatste is zeer duidelijk. Het eerste per definitie niet. Deze razendmakende onbegrijpelijkheid is essentieel voor het intrinsieke belang van de boodschap. Het Allerheiligst Lof wemelde daarvan. Vooral als er krachtig gewierookt werd in de richting van de monstrans. Dan begon de gehele geloofsgemeenschap zeer krachtig te hoesten en te rochelen, onderwijl vehement doorbiddend.

De priester gaf, en dat was het hoogtepunt van  deze liturgische HOCUSPOCUS (afgeleid van het HOC* EST*CORPUS, waaraan ik refereerde) uiteindelijk de verlossende zegen. Met de monstrans die hij daartoe aanvatte met het velum, de van gouddraad doortintelde liturgische handdoek die hij om de draagsteel van de monstrans wikkelde, wederom op een specieus voorgeschreven wijze. Dat zien we op deze foto. Het volk met het koor barstte middelerwijl uit in een daverend Tantum Ergo.

De plechtige slotzang van deze aanbiddingsstonden van het uitgestelde Heiligst Sacrament: Tantum Ergo sacramentum, veneremur cernui: et antiquum documentum novo cedat ritui: prestet fides supplementum Sensuum defectui”.  In de vertaling van de priester-dichter Guido Gezelle: “Eren wij dan diep gebogen* Een zo heilig sacrament; *de oude schaduw is vervlogen, * In dit nieuw geheim voleind: * Wat de zinnen niet vermogen, *Worde door ’t geloof erkend.” Ik was de misdienaar die het wierookvat in drieslag dan mocht heffen teneinde de monstrans in de dampen te zetten. Daarin slaagde ik, net als het manneke op deze foto, meestal aardig in.

Ik begreep van de zang niets, maar daar hadden de zoontjes van de Philips-glasblazers bij ons op de Willibrordusschool aan de Zeelsterstraat te Strijp het volgende van gemaakt: “Tante Mergel, zak met centen, veel jenever, weinig bier! En antieke dooie mensen, zo leeft tante Mergel hier! Stap op ’t water, duik maar onder, nu, bedankt met friet en bier!”. Ik zong dat uiterst devoot en wel gearticuleerd als Hollands jongetje. Ik werd dus heel goed verstaan door mijnheer pastoor. En die vond op den duur dat hij mij moest mededelen dat ik aldus de zin en strekking van deze slotzang niet geheel recht deed. Hij deed het ongaarne. Want hij zag dat ik geloofde. En, zei hij mild monkelend, daar gaat het om junkske, maar gij zijt zo goed te verstaon!