Teloorgang van een volksdeel

Het is, achteraf, kijkend vanuit de eenentwintigste eeuw, uitermate bevreemdend om je te realiseren dat deze zo hechte, streng gestratificeerde, ideologische organisatie in een periode, korter dan de helft van een decennium, geïmplodeerd is. Want ze viel niet om. Ze verviel niet. Ze liep niet terug in ledental of debiet. Ze zakte als een plumpudding ineen. Ze was er ineens niet meer. Er was geen “katholieke zaak” meer. Er was wellicht nog wel een katholiek geloof. Maar dat was een private kwestie die achter de voordeur afgewikkeld werd. Tussen 1968-1972 werd dat allemaal geregeld zonder dat daaraan een collectieve besluitvorming aan ten grondslag lag. Met verbazing kijk ik er op terug. De priesters begonnen met de voorbereiding van de implosie.

Ze besloten dat hun missie zinloos was en dat hun hiërarchie niet meer nodig was voor het levensbeschouwelijk einddoel, waarvan ze overigens ineens evenmin een definitie konden geven. Ze vonden hun collegae ook daartoe niet meer bevoegd. Ook niet op basis van een tot dien eerbiedig aanvaarde autoriteit. De priester had zijn krediet in dat opzicht volledig verspeeld. De priesters waren onderdeel van een schattige folklore, zoals het klompendansen in de Betuwe of het Midwinterblazen in Twenthe. De bedrijvers van die ritus heette “Gods Volk Onderweg”. Waarheen dat dan leidde, dat wist weer niemand al dacht kapelaan Frederiks tijdelijk wel aan Ché Guevara of Mao Tse Toeng. Of aan Jesus Christ Superstar die een ingewikkelde erotische verhouding had gehad met Maria Magdalena.

Christus was zelf een verkapt voorstander geweest van Tien over Rood zoals vertaald in sociologische termen door Bram Peper en Marcel van Dam. Dat kwam een lid van de Rode Jeugd ook vertellen op de preekstoel van de Sint Teresiakerk. Tijdens de nachtmis. Jammer dat Christus slecht schreef en dat hij geen doctorandus was geweest in de westerse sociologie: daarom was zijn Evangelie ook moeilijk plaatsbaar in een geëngageerde samenleving. De nonnen in het Paulushuis aan de Strijpsestraat zagen dat allemaal niet echt zitten. Ze vertrokken dus naar elders om het dáár  nog eens te proberen, vooral met de zorg voor gestoorde bejaarden. De Strijpenaren deden hen nog wel uitgeleide. Maar daarmee beëindigden zij wel een beslissende periode in hun geschiedenis, al had destijds niemand dat echt dóór.

Pater Eikman van het klooster “Mariënhage” ried mij ernstig mij te solidariseren met de arbeidersklassen en vooral mij te beraden over de noden van de ontrechten, terwijl hij op blote voeten danste over de plavuizen van de Heilig Hartkerk op de nieuwe religieuze zang van een christelijke Zeemeeuw die Jonathan Livingston  heette en de stem bleek te hebben van een zekere Neil Diamond. Maar dat was mij net iets te veel. En nog niet eens van het goede, want die zeemeeuw, die zag ik nu echt helemaal niet zitten als vervanger van de Heilige Geest op mijn communieprentje. Dat was destijds een duif geweest met een neonhalo om het kiene kopje.  Zuster Prisca Aardenburg, die de scepter zwaaide over de gaarkeuken in het Teresiapension, kwam mij nog wel uitleggen wat deze heilige zeemeeuw precies met mij voorhad. Ze deed feministische pastoralistiek in Tilburg en daar konden de theologen bewijzen dat Jahweh al die duizenden jaren eigenlijk een vrouw was geweest, maar dat verborgen had weten te houden totdat  Prof Dr Catharina Halkes, Nijmeegs professor in de feministische theologie objectiveerbaar deze geslachtelijkheid van het opperwezen had weten aan te tonen via getuigenverklaringen.

Daar hielp geen Latijnse Hoogmis meer tegen. En óók geen gregoriaans koor dat de getijden trachtte te zingen met gebruikmaking van Keltische notaties en neumen. De zaak was failliet. De kerk bood geen tegencultuur meer tegen hedendaags consumentisme. Wel in tegendeel: in de Jongerenviering in de moderne, van zonlicht doorstraalde Maria Reginakerk werden we allemaal aangespoord met de caravan erop uit te trekken, één te worden met de natuur en naar onze eigen zelfkern op zoek te gaan. Om dat te bevorderen kreeg elke kerkbezoeker een ijsje van de Italiaan Bruno, personeelslid van de Firma “Firenze” op het Sint Trudoplein. Rond het altaar waren waslijnen gespannen met badhanddoeken en zwemkleding. Er was ook een vijvertje met goudvissen. De kinderen zogen spattend aan hun gratis ijsco’s.  Bruno zelf deelde ze zorgelijk hoofdschuddend uit en zei mij dat hij dacht dat de paus dit niet goed vond en dat dit niet hetzelfde was als de deelname aan de communie zoals hij dat in Treviso had geleerd. En daarin kon ik toch wel een heel eind met Bruno meegaan.