Terugwerking

Bedenk, dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bewindspersonen binnen de regering altijd betrekking heeft op feiten, begaan in het verleden door die personen en voorts dat de tenlastelegging niets hoeft te bevatten over de oorzakelijkheid tussen de bediening van die personen en het delict. Een gelijktijdigheidsverband is voldoende.

Dat moet wel afgegrensd worden door de Tweede Kamer die de akte van inbeschuldigingstelling moet opstellen. Deze inbeschuldigingstelling moet de grondwetsschending nauwkeurig opgeven: welke waarborgnorm in die Grondwet is geschonden en hoe is zij te kennen of verwerkt in de Grondwet, waarbij aantekening verdient dat de borg daarin niet apart gedefinieerd en gejuridiseerd hoeft te zijn.

Meestal staat artikel 68 van die Grondwet centraal, het artikel dat de bewindspersonen verplicht de Kamer tijdig, regelmatig en nauwkeurig op de hoogte te stellen van zijn regeringsdaden en hun gevolgen. En de bediening waarin hij ze voltrok. Maar daarbij kan die inbeschuldigingstelling verder leunen op artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht dat de ambtsplichten van de bewindspersonen samenvat en verder op alle misdrijven waarbij artikel 44 deze ambtelijke bediening aanmerkt als strafverzwarende omstandigheid.

Voldoende is dat deze ambtenaar gebruik maakt van zijn macht, de gelegenheid of enig middel hem door zijn ambt geschonken. De ontwerpers van de bepaling hebben met voordacht hier een ruime redactie vastgelegd die de Kamer armslag kan geven als de ministeriële machinaties voorshands wel waarschijnlijk zijn maar nog niet concretiseerbaar.

De bewindspersoon zal altijd gehandeld hebben met zijn ambtelijke helpers op het departement. En die staan dan gelijktijdig met hem terecht als accessoire voorbereiders, samenspanners, medeplegers, medeplichtigen of uitlokkers dan wel als pogers tot het staatkundig feit. Ook personen buiten het departement, die niet als ambtenaar kunnen gelden, kunnen daarbij gerekend worden als hun bijdrage aan wat de noodzakelijke ambtelijke deelnemers pleegden of begingen feitelijk kan worden opgegeven.

Er zijn dus vele rekeningen die openstaan tegen Rutte en de zijnen. De inbeschuldigingstelling moet een Kamermeerderheid hebben. En daarop zal voorlopig niet in de tijd dat Schoof in vak K opduikt als premier gerekend kunnen worden. De eersten die terecht zouden moeten staan waren de bewindspersonen die Koning Willem II hadden geholpen bij diens schuldoverboekingen op de schatkist totdat het bedrag van 2200 miljoen Rijnlandse guldens was ontstaan. En dat waren er vele, met een niet-ambtelijke aanstelling.