Thorbecke had het echt niet leuk in dat Den Haag in de eerste helft van de negentiende eeuw. De ouwe jongens uit het parlementaire circuit, meestal geadeld door koning Willem I, zagen Thor niet zitten. En ze gaven dat overduidelijk te kennen. Ook de mensen die later hun ministeriële carrière dankten aan deze klassiek liberale staatsman, want dat was Thorbecke echt wel. Nederland heeft nooit visionairen aan de top geduld. De elite was er gauw klaar mee, met dat soort lieden. Johan van Oldenbarneveldt ging het schavot op en stierf met een forse klap van het beulszwaard tussen atlas en draaier. Johan had tenminste een goede beul, die zijn slagersvak verstond. Johan werd omgebracht via een gerechtelijke moord, georganiseerd door prins Maurits, de geroemde bastaardzoon van de vader des vaderland Willem de Zwijger.
Want Johan wilde vrede met Spanje. En opdoeking van het zo dure huurlingenleger waaraan de prille schavuitenstaat aan de Noordzee financieel dreigde kapot te gaan. Dan kon Maurits niet langer opperbevelhebber zijn met een geduchte krijgsmacht. Dat verkoos Maurits niet. Al wist ook hij verrekte goed dat de oorlog dat staatje uitputte. Iedereen die met Maurits samenzweerde, kreeg fraaie betrekkingen, mooie gouden medailles en aanzienlijke titels. Maar geen adeldom, want daarover vermocht Maurits niet te beschikken. Johan en Cornelis de Witt gingen ten onder in een lynchpartij, wederom georganiseerd door prins Willem III en wederom om dezelfde redenen als Johan: zij wilden vrede met Frankrijk. Dat zou Willem dynastiek mispassen.
Dus liet hij de De Witten vermoorden. Thorbecke mocht nog wel van Willem III, de koning die ook wel “De Gorilla” werd genoemd, blijven leven nadat hij zijn kunststuk uit 1848 had geleverd, maar hij werd wel fraai uit het regeringskasteel verwijderd via een aanslag op de staatsvorm georganiseerd door de Hervormden, beter bekend als de “Aprilbeweging van 1853”. Een opstand van die Hervormden, omdat de katholieken hun kerkelijke hiërarchische organisatie openlijk invoerden in het kille polderland. Thor moest weg, omdat zijn grondwet dat mogelijk maakte, die invoering. Willem flikkerde hem er uit. Uit het pluche, terwijl de bij de grondwetswijzigingen horende uitvoeringswetten nog niet half af waren. Nadien hadden aspirant-staatslieden hun les geleerd.
Met Oranje, wat voor dynastie dat ook was, moest je in Nederland geen bonje hebben. Dat overleefde je letterlijk of politiek in ieder geval niet. Thorbecke zag dat allemaal na zijn aftreden heel best aankomen. Hij zag ook, wat voor minkukels juist wel mochten regeren op basis van de door hem ingevoerde ministeriële verantwoordelijkheid. Hij kreeg er echt het zuur van. Hij schreef dagelijks vanuit Den Haag aan zijn lieve Adelheid, zijn Duitse vrouwtje dikke brieven. De Dagverhalen aan Adelheid. Aan de inktspatten en de snerpende uithalen van de kroontjespen in het dikke vezelachtige papier kan je nóg zien, hoe gefrustreerd Thor was. Hij schimpt bij zijn allerliefste kleine Madonnaatje – zo noemde hij Adelheid – over de vlerken in hun goudgegalonneerde ambtsuniformen die zijn constitutionele bestel weer naar de gallemiezen aan het werken waren.
De vrindjes van die lamme koning die zijn hoeren- snoeren- en aapjesrijden (taxi’s van destijds met paardentractie) gedoogden en in ruil het commandeurskruis kregen. Jaloerse, kuipzieke, intrigerende “personaadjen” noemt de grote staatsman ze, en laat merken hoe goed hij met invectieve bijvoegelijke naamwoorden in het Hooghollands dat hij meesterlijk beheerste, weet te smijten als hij zich opwindt. Het slaat zijn zielement naar binnen, het vergruizelt zijn staathuishoudkundige dromen. Thor was geen makkelijk heer. O nee.
Thor striemde. Hij kon galovertogen de geachte afgevaardigden afdrogen, staande naast zijn bankje sprekend in de Balzaal van stadhouder Willem V. Dan kregen de heren er van langs. Thor versprak zich nimmer. Stijfselachtig stond hij zich mateloos op te winden. Over de sukkels om hem heen. Minachten, dat kon hij goed. En hij had drie keer op één dag gelijk. Openlijk, welbewust en systematisch. Hij kon het schudden. Maar volmaakt gelijk, dat had hij zeker. Thor kreeg het vanzelfsprekend niet. Dat zie je wel degelijk aan zijn smoelwerk achter dat bureau aan het Lange Voorhout. Maar dat zou op een bordje moeten worden uitgelegd. En niet door Goor.