Tijden van ongeregelde verzorging

Moeder liet kennelijk het aantal frustratiefactoren oplopen. Totdat ze genoeg had om de stimulans om het huis aan de Zeelsterstraat te verlaten als drijfkracht te bezigen om het pand ineens en onaangekondigd geheel achter zich te laten, eventueel met verwaarlozing van de inwoners en dus het gezin kwaadwillig te verlaten. Een volstrekt “abandonnement de famille” in criminele zin, een geste waarover ik mij pas veel later ben gaan verwonderen.. Ze nam dan de stadsbus die direct voor ons huis stopte en verdween voor onbepaalde tijd naar Rotterdam. Daar kwam de kostwinner pas achter als hij van zijn inspectieronde terug was gekomen in de regio. Hij kwam dan binnen, keek verbluft in het rond en ontdekte dat er geen maaltijd klaar was om geserveerd te worden.

Aardappelen, heel veel aardappelen, en wat groente zoals de onvermijdelijke andijvie en in ieder geval wat karbonade of blinde vink geurden wel zo krachtig, dat hij dat in de vestibule kon detecteren. Eén blik op mijn gezicht was voldoende om duidelijk te maken dat ik ook niet wist waar moeder was en dat ik geen inlichtingen kon verschaffen. Frans, mijn oudere broer placht altijd op straat te zijn om te knikkeren of te voetballen, waarbij hij doorgaans Abe Lenstra was, een coryfee destijds in dat edele balspel waarover veel op de radio te doen was. Mijn vader placht de eerste keren dat hij dit moederloos gezin ontwaarde wel in paniek te raken.

Hij had dringend behoefte aan lichamelijke versterking door gemelde voedingsstoffen, daar had een man recht op, en wie zou er nu voor zorgen dat hij daaraan in zijn nooddruft toch nog zou komen? Dat was de springende vraag, want ook de tafel bleek ongedekt. En er was geen briefje. Natuurlijk kreeg ik – ik was nu eenmaal bij de hand – de schuld van deze absentie. Frans kwam meestal net voor etenstijd binnenrennen, hijgend, besmeurd en bevlekt door de diverse valpartijen op het koolasveldje aan het eind van de Olympialaan, waar hij alle truuks van Abe had nagespeeld. Ook hij had honger. Beiden zagen mij dus verwijtend aan. Maar nadat moeder deze uitstapjes vaker had ondernomen, meestal voor een dag of twee, drie, nooit langer of er moest wel iets heel erg scheef zijn gegaan, wist vader wel wat hem te doen stond.

Hij ging naar de cafetaria Pejoco in de Bredalaan, kocht daar vijf porties friet met mayonaise in een apart zakje bijgeleverd en zes croquetten. Dat zat in een wasemende krant verpakt, die hij aan het keukentafeltje ontrolde. Die krant ging schier schoon leeg, maar wat er over bleef dat was dan toch voor ons. En omdat ook wij aldus voldaan werden, zij het soms met mate, keken wij er verder niet van op. Het werd een gewoon ritueel. Het kostte vader geen moeite om uit te vogelen dat moeder bij haar ouders zat aan de Hendrick Sorghstraat (zie hierboven), dus dat mens kwam wel weer terug. En zo was het. Ik vond deze intervallen normaal. Pas veel later kwam ik er achter dat andere moeders dergelijke reisjes niet plachten te maken. En nog veel later toch óók wel dat het in andere gezinnen heel anders toeging. Of dat beter was, dat kon ik niet zo gauw begroten. Het enige probleem was dat ik in de vroege ochtend de kleren niet kon vinden die ik geacht werd voor die dag aan te trekken.

Ik verwisselde soms de hemden van vader met die van mij en kwam aldus aangetogen soms wat merkwaardig over in het publieke domein. Vooral de zusters-Fransiscanessen die in het Strijpse schoolwezen veel hadden te vertellen zeiden er wat van. Maar de meesters van de Sint Willibrordusschool niet. Die zagen het zelfs niet eens. Zuster Salesia ontwaarde dat ik dubbele manchetten bleek te dragen die bij gewone handelingen nogal sliertten. Ze deed navraag. En ik wist bescheid. Salesia keek mij fronsend aan. Maar zette haar onderzoek niet voort. Tenminste niet, dat ik wist. Wel kwam mijn moeder geïrriteerd navraag doen na geruime tijd of ik soms tegenover onbepaalde derden gewag had gemaakt van haar uitstapjes naar elders. Daar moest ik over nadenken, want Salesia zag ik zowat iedere dag. En zeker wist ik niet waar wij precies over spraken, want ik had altijd veel te vragen, vooral over Bijbelse geschiedenis die ze boeiend wist te brengen. Doch erkennen dat ik niet uitsloot dat ik haar escapades had genoemd, dat kon ik ook weer niet. Zodat vader mij op een verhit moment een “vuile verrader” noemde. Waar dat op sloeg, dat wist ik mij niet te herinneren. Ik heb dat wel vaker.