Translatio imperii IV

Vóór en na Constantijn, die zelf een doorgewinterde heiden bleef, zijn er nog wel keizers geweest die handig probeerden de christenheid voor hun legitimatiespan te plaatsen. Mede, omdat eigenlijk niet zo heel erg duidelijk was waarop die christenheid nu uit was. Maar voorshands legden ze een bereidheid aan de dag om het Romeinse keizerschap te aanvaarden en tevens diens rijk als vijfde, duizend jarige rijk. Een rijk van hoge moraal, voorspoed, zelfbewustzijn, rechtsstatelijke grenzen en principes, allemaal verwoord in een handige zendbrief van de christelijke historiograaf Lactantius (250-320). Het edict zelf, als wetsbesluit van de Keizer, een soort uitvoeringsarrangement zoals de USA-president ook eigener beweging kan slaan (executieve order), kennen we niet. We moeten het doen met een opgeleukte becommentariëring van Lactantius die toelicht wat Constantijn had bewogen en wat ook stellig namens hem geschreven zou zijn als Constantijn had kunnen lezen. Lactantius zag zijn kans schoon: hij maakte er wat moois van zodat intellectuelen als hij voorlopig een mooie ambtelijke aanstelling kon tegemoetzien in kerkelijk verband:

Toen wij, Constantinus Augustus (dat is Constantijn de Grote, toevoeging GAMS) en Licinius Augustus, op Onze gelukkige bijeenkomst in Mediolanum (Milaan) alles wat het belang en de veiligheid van de staat betreft in ogenschouw namen, hebben Wij overwogen dat onder de dingen die de meeste mensen tot voordeel strekken voor alles de verering van de Godheid geregeld moet worden.

Daarom hebben wij aan de christenen en aan alle andere mensen de vrijheid geschonken om die godsdienst uit te oefenen die ieder voor zich verkiest. Welke Godheid er ook moge zetelen in de hemel, moge Hij daarom tevredengesteld en goed gezind zijn jegens Ons en allen die zich onder Ons gezag bevinden. Wij hebben dan ook na heilzame en correcte overweging gemeend dit als een gelegenheid te beschouwen die Wij niemand mogen ontzeggen, of hij nu zijn geest richt op de religie der christenen of op de religie die hij voor zichzelf de meest geschikte acht, zodat de Hoogste Godheid Dien wij in de vrijheid van onze geest dienen, in alles Zijn gewone gunst en welwillendheid kan verlenen. (…)

Wij hebben dat besloten opdat geen enkele cultus of religie door Ons toedoen zou kunnen schijnen tekort te zijn gedaan.