Travestie van internationale justitie

Internationale straftribunalen zijn kwetsbare rechtspersonen. Ze hebben geen eigenstandige doorzettingsmacht. Ze zijn budgettair afhankelijk van de contributies van hun verdragspartijen, meestal staten. Daartoe kan soms een supranationale organisatie behoren. Zoals de Verenigde Naties. Of de Organisatie van Non-Aligned States. Dat zijn de staten die tijdens de koude oorlog-periode hardnekkig weigerden zich aan te sluiten bij het westelijk statenblok of het oostblok. Zo’n organisatie bestaat voor het merendeel uit ontwikkelingslanden. Die zelf moeite hebben met het opbrengen van de toegezegde contributies. Het Permanente Strafhof heeft al deze defecten in zich verzameld. Het eerste land dat zijn rechtsmacht erkende was Senegal. Iedereen natuurlijk blij.

Maar de expert weet dan dat de financiële huishouding van zulk een tribunaal blijvend problematisch wordt. Het is een zwakke entiteit in de interstatelijke verhoudingen. Heeft het een mondiale rechtsmacht, onafhankelijk van de nationaliteit van de verdachten, slachtoffers, tijd, plaats en politieke inbedding van de “plaats delict”, dan zal het bezwaarlijk blijken deze macht effectief aan te wenden. Toch wordt zo’n hof meteen besprongen met allerlei aangiften van belanghebbenden. Aan die aangiften worden redactioneel strikte eisen gesteld. Die zijn bij het Strafhof voornamelijk gedefinieerd in de uitwerkingsarrangementen van het Statuut. Die richten zich tot de Aanklager. De aangifte moet consistent zijn en ze moet zo concreet zijn dat de Aanklager in staat wordt gesteld om te beoordelen dat het verwoorde feitencomplex zou kunnen vallen, op het eerste gezicht, onder de rechtsmachtkring van het hof.

Het is niet voldoende dat de misdrijfkwalificaties die in het jurisdictie-artikel worden opgesomd steeds maar als een mantra worden herhaald in het stellig proza waarin de aangifte verloopt.  Zoals omschrijvingen:  “misdrijf tegen de menselijkheid”, “agressie”,  “oorlogsmisdrijf” of “genocide”. Uiteraard moet in de aangifte worden uiteengezet waarom het gedrag, de gedragingen, de opstellingen van de te vervolgen personen feitelijk en welbepaald zouden voldoen aan deze kwalificaties. Die uiteenzetting moet redelijkerwijs aannemelijk zijn, een consequente verhaalslijn volgen, waarbij vooral de oorzakelijkheidsketenen tussen de gedragingen of het gedrag nauwkeurig en navolgbaar moeten zijn verwoord. Causaliteit, dat is hier het kernbegrip.

Er zijn in het recht verschillende oorzakelijkheidsleren. De beruchtste is de conditio-sine qua non-leer. Die houdt in, dat de verweten gedraging, opstelling of afzijdigheid een noodzakelijke voorwaarde moet zijn geweest om het gevolg te doen intreden. Zonder de vervulling van die voorwaarde, was het gevolg, dat een langdurige toestand kan opleveren, niet ingetreden. De theorie veronderstelt dat je, minstens in gedachten, een experiment kunt fingeren.

Stel dat de verdachte het verweten gedrag niet had vertoond: zou dan die toestand of dat gevolg wel of niet zijn ingetreden? Zou je moeten of kunnen zeggen, dat die consequentie er niet zou zijn, dan heeft de verdachte gevolgelijk ingewerkt op de stoffelijke historische realiteit. Hij zou inderdaad dader kunnen zijn. In de aangifte moet dat dan nauwkeurig gedefinieerd worden. Via algemeen toegankelijke ervaringsregels. Die regels kunnen zijn opgesteld door experts. Maar de Aanklager moet ze kunnen begrijpen. Misschien na veel uitleg. Daar ontbreekt het in deze aangifte totaal aan.   Zodat de initiatiefnemers van deze acties in de Angelsaksische wereld onder vuur liggen. Deze acties zijn vooral gericht tegen multinationals in het farmaceutisch segment van de wereldhandel die hun statutaire vestigingen in Angelsaksische staten hebben. Het Hof beoogt een voortzetting van het tribunaal te Neurenberg.

Dat kon ook optreden tegen IG-Farben AG en GMBh, een Duitse private chemische onderneming die gifgassen produceerde wetende dat Hitler c.s. de holocaust voorbereidden tegen de Joden, waarbij deze producten van doorslaggevend belang waren. Dat kon het bezwaarlijk ontkennen, al stelde IG-Farben dat zulks nooit haar einddoel was geweest, maar meer een vorm van collaterale oorzakelijkheid waarvan zij geen voorstelling kon hebben gehad toen de bestellingen gedaan werden.  DE USA heeft toen deze delen uit de tenlasteleggingen geschrapt. De farmaceutische lobby was buitengewoon effectief geweest. Dat stelden de Russen destijds ook schimpend vast.

Toen echter in de naoorlogse periode de vennootschap  BAYER vervolgd werd en ingedaagd werd voor nationale hoven terzake van het in de wereldhandel brengen van de pijnstillers SOFTENON en CONTERGAN in geneesmiddelen die voorgeschreven werden aan vrouwen in de meest sensibele fases van de zwangerschappen, terwijl het lange termijnperspectief voor de bijwerkingen nog niet eens gedefinieerd was, lag dat ineens fundamenteel anders. BAYER werd wel degelijk universeel aansprakelijk gesteld voor de onbenoembare gevolgen die neerkwamen op teratogene (monstervormige, misvormende) effecten op de foetus in utero, die zich generaties nadien nog konden voordoen.

De oorzakelijkheidstheorie werd aanmerkelijk verruimd. De conditio-sine-qua-non-leer werd voor de civiele productsaansprakelijkheid losgelaten. Een andere oorzakelijkheidsleer werd aanvaard. Welke, dat hangt van product, oogmerk ervan en distributielijn af en verder van de doelgroepen die ervan voorzien worden en verder hoe dat geschiedde. Zoiets moet in een dagvaarding staan. Anders wordt een hof een travestie van justitie. De aangifte van de pressiegroep stelt over de oorzakelijkheid niets.