Trias

De uitleveringszaak tegen de IRA-voortvluchtigen Kelly en McFarlane op Nederlands grondgebied wierp zware slagschaduwen vooruit bij de Hoge Raad. Dat kon ik wel merken, nadat ik prerapport had ingeleverd. Beiden hadden zware aanslagen in samenspanning georganiseerd in Engeland, gericht op destabilisatie van het regeringsapparaat. Bij de aanslag op premier mevrouw Thatcher in persoon tijdens een verkiezingscampagne was dat aardig gelukt. Haar kabinet suspendeerde zelfs de Habeas Corpus-Act, de wet die iedere gevangene op het grondgebied van de koning van Engeland het recht geeft zich te richten tot diens persoonlijke majesteit, opdat hij gelaste dat de gevangene voor een van zijn rechters wordt gebracht teneinde te onderzoeken of de vrijheidsbeneming wel overeenstemt met de beginselen van de common law.

Whitehall, Londen

De Britten zijn gek met dit habeas corpus-principe, dat heet te stammen uit de Magna Charta van 1215. Een onder ede bezworen overeenkomst tussen de Engelse koning en de edelen die met hem een vazalliteitsbetrekking hadden. Omdat de edelen hadden vastgesteld dat hun koning bereid was geweest vazal te worden van de Paus, van wie hij geacht werd thans het Engels grondgebied in een soort leen te hebben. Tegen flinke betaling, dat wel. De koning zat weer eens zonder duiten. De edelen vonden dat hij dat niet had mogen doen zonder hun instemming of vooroverleg. Vandaar dat ze de wederzijdse betrekkingen nu maar codificeerden.

Het begrip ”vrijheidsbeneming” wordt ruim genomen: iedere inbreuk op het grondrecht van de vrijheid van de fysieke persoon valt eronder, ook die, welke begaan wordt op privaat gezag, dan wel met kennelijke instemming van de gevangene en zelfs die welke opgelegd werd op autoriteit van buitenlands gezag. De twee opgeëiste personen – de technische aanduiding van voortvluchtigen wier uitlevering wordt gevraagd – zaten op last van de Amsterdamse rechtbank nog steeds in voortgezette detentie. Want het Openbaar Ministerie was in beroep gegaan ter fine van cassatie, hetgeen de vrijlating verhindert zolang de Hoge Raad de uitlevering niet alsnog ontoelaatbaar of niet-inwilligbaar verklaart. De rechtbank had, dit ter herinnering, de gevraagde uitlevering ontoelaatbaar verklaard omdat de aanslagen waren begaan met een politiek motief.

Dat had die rechtbank feitelijk vastgesteld. Ze had geconstateerd dat in de voorstelling van Kelly en McFarlane deze bloederige aanslagen konden leiden tot een zodanige ontwrichting van de grondwettige regeringsvorm van Engeland dat daardoor het onderhandelingsproces over de status van de grens tussen Noord-Ierland en Ierland zelf heropend zou kunnen worden en tevens de interne én externe soevereiniteit van dat groene katholieke eiland opnieuw zou kunnen worden gedefinieerd. Mede met het oog op een zelfstandige buitenlandse politiek die niet eerst door Whitehall in ieder onderdeel goedgekeurd zou moeten worden, vooral in handelspolitiek opzicht. Dat rechterlijk oordeel was uitvoerig onderbouwd. Het was een vaststelling van subjectieve voorstellingsinhouden. Het oordeel omvatte niet mede een waardering of die voorstelling redelijk of terecht was. Kelly en MacFarlane konden, gelet op de hen ter beschikking staande gegevens, tot deze voorstelling komen, aldus de rechtbank. Het was geen gekkenwerk, dit te vinden.

Maar dan was het politiek motief zodanig dominant geweest bij hun samenspanningen dat het einddelict of het complex van delicten dat eruit resulteerde daardoor óók volledig gepolitiseerd was. De staatkundige intenties van de verdachten waren dominant geweest. Daarom spreekt men wel van de predominantietheorie bij het definiëren van het politiek delict in het kader, het denkraam van interstatelijke rechtshulpbetrekkingen. De kans dat de Hoge Raad dit oordeel zou kunnen aantasten als gewagend van een onjuiste rechtsopvatting leek velen niet groot. Dan zou dus het cassatieberoep vanwege het Openbaar Ministerie verworpen moeten worden. Maar dan zouden Kelly en McFarlane ook op vrije voeten gesteld moeten worden. Want tegen de Nederlandse rechtsorde hadden ze geen strafbare feiten begaan. Althans daarvan kon niet blijken uit het overgelegde dossier.

Het departement van Justitie werd nu bereden door de vrees dat de Raad inderdaad tot een verwerping zou komen. Dat bleek uit pogingen om met het Openbaar Ministerie bij die Raad vooroverleg te plegen. Kennelijk dacht dat departement dat de strafkamer niet in staat was in dit opzicht een actuele kijk te verwerven over de ongenoegens die een vrijlating van deze twee terroristen in Whitehall en Westminister zou veroorzaken. Een onderschatting van de realiteitszin van die kamer. Want dat Moons al meteen volledig doorhad wat bij verwerping de problemen zouden worden, dat was duidelijk. Hij wond er geen doekjes om. Maar binnenshuis. In de wandelgangen. Het kon geen verbazing wekken dat de afdeling Internationale Rechtshulp van het departement toch vond dat het een zekere voorlichting te dezen moest bieden, zij het dan, over de band van het Parket bij de Hoge Raad. Die voorlichting was overigens niet echt subtiel. Ze kwam neer op een reeks van onmiskenbare aanwijzingen. Dat gaf vanuit het gezichtspunt van de scheiding der machten toch te denken. De rechterlijke macht behoort absoluut gescheiden te opereren van de bestuurlijke macht. De trias politica. Kwam dat principe van machtenscheiding hier niet in het geding?