Positie van de uitleveringsrechter

Het Openbaar Ministerie heeft volgens de Uitleveringswet de taak namens de minister van Justitie de inwilliging van het verzoek tot uitlevering te toetsen aan wet en verdrag. Met het eerste wordt allereerst de uitleveringswet zelf bedoeld. Maar de opgeëiste persoon wordt door de uitlevering tegen zijn wil uit het rechtsmachtbereik van de staat der Nederlanden verwijderd. En die staat gunt hem binnen dat bereik tal van grondrechten en de daarbij behorende uitoefeningsrechten, die een breed spectrum kunnen omvatten. Het gaat daarbij niet alleen om het grondrecht van de vrijheid van de fysieke persoonlijkheid, al is die primair in het geding. De grondrechten van vrijheid van levensbeschouwing, demonstratie, openbare manifestatie, personele integriteit en persoonlijke levenssfeer zijn altijd in het geding. Mede. Academici – de Utrechts rechtsgeleerden als Bert Swart voorop – hebben tot standpunt dat de opgeëiste persoon door de uitlevering niet in een rechtspositieverslechtering mag worden gebracht, vergeleken met de hypothetische situatie dat hij zijn verblijf hier te lande zou mogen voortzetten.

Swart leidde dat indirect af uit het grondrecht, dat niemand van de rechter mag worden afgetrokken die de wet hem toekent. Het zogeheten privilegium de ius non evocando. Swart wijdde daaraan ook zijn entreerede als hoogleraar. Wel, als dat zo zou zijn, is iedere uitlevering ten principale ontoelaatbaar. Ze beoogt immers de opgeëiste persoon te onderwerpen aan de tenuitvoerlegging van het te zijnen laste gewezen eindgewijsde tot gevangenisstraf of aan een strafvorderlijke vervolging. Voor de feiten, genoemd in het verzoek. Zowel die tenuitvoerlegging als die vervolging voldoen vrijwel nooit aan de hoge standaarden die Nederland de vervolgde daaromtrent – de tenuitvoerlegging van het strafgewijsde en de strafvervolging — borgt. Reeds omdat Nederland enorm veel verdragen heeft geratificeerd en wettelijk tenuitvoergelegd die de hoogste waarborgen op dit punt mondiaal beogen te garanderen.

Terwijl de Nederlandse rechter, dat kan ik u verzekeren, deze waarborgen ook nog maximaal uitlegt en toepast. De twee opgeëiste personen hadden zich verzekerd van de bijstand van de gerenommeerde en hoogst activistische advocaat uit de Utrechter School, de heer Mr Willem van Bennekom, die zich publicitair al enorm had doen gelden. Met ingenomenheid geciteerd door de NRC, de Volkskrant, Trouw enzovoort. Want Engeland placht met IRA-terroristen gedurende de voorarrestfase beslist niet kinderachtig om te springen: het had niet voor niets op de voorhand generiek de habeas corpus-Act maar helemaal geschorst, zoals ik aangaf. De opgeëisten zouden in totale isolatie worden gedetineerd onder verdere vergaande beperkingen betreffende bezoekregelingen van personen uit de familiekringen. Van Bennekom had bereikt dat Prof Mr Swart ook college had mogen geven over de Uitleveringswet en de daarbij behorende jurisprudentie, waarbij rechters, zeker jegens RAF-verdachten (dus: leden van de West-Duitse Rote Armee Fraktion) onder de indruk waren gekomen betreffende diens interpretaties van genoemd privilegium.

De aangevraagde uitleveringen waren zelfs mede daarom soms partieel ontoelaatbaar verklaard. Dat had de betrekkingen tussen Nederland en de Duitse Bondsrepubliek bepaald geschaad, want, in navolging van zijn collega Bakker Schut, had Van Bennekom niet geaarzeld het Duitse vervolgings- en bestraffingsbeleid van deze en vergelijkbare deelgenoten in een politieke organisatie te brandmerken als onrechtsstatelijk, hysterisch en fascistoïde. Vooral als de RAF zich had gericht tegen Duitsers wier oorlogsverleden bepaald niet brandschoon was gebleken. Dat was bij Bonn — dat was toen de hoofdstad van de Bondsrepubliek Duitsland – bepaald in het verkeerde keelgat geschoten. Dat had ook geleid verder tot frustrering in de rechtshulpbetrekkingen tussen beide staten. Duitsland had tijdelijk verzoeken tot internationale inbeslagnemingen, arrestaties, observaties, huiszoekingen en rogatoire commissies onder het loodje gelegd. Tijdelijk. Het hoofd van de Afdeling Internationale Rechtshulp in de Stafafdeling Staats- en Strafrecht van het departement van justitie wees daarop.

Dat hoofd was een kordate tante die doorgaans ook in nota’s aan het Openbaar Ministerie een bevelerige toon placht aan te slaan. Nu is het Openbaar Ministerie in dit soort zaken van internationale rechtshulpverlening geen “heerser van het rechtsgeding”, dominus litis. Dat is het wèl in commune zaken. Het brengt daar naar eigen inzicht via een tenlastelegging zaken aan, kan de vervolging nalaten, schorsen of opschorten als het maatschappelijk belang dat kan medebrengen – het zogeheten opportuniteitsbeginsel – en kan besluiten maar een beperkt aantal delicten aan de rechter voor te leggen binnen hetzelfde feitencomplex.

Maar dat is niet toepasselijk in rechtshulpzaken, wanneer de verzoekende partij zich baseert op een verdrag dat de aangesloten partijen verplicht het rechtshulpverzoek zoveel mogelijk in te willigen, tenzij redenen van interne soevereiniteit of openbare orde dat zouden verhinderen. De verzoekende partij mag en moet erop vertrouwen dat de aangezochte staat die verhinderingen niet nodeloos en zeker niet opportuniteitshalve inroept. Bij uitleveringen is dat al helemáál het geval. Omdat dat de meest verstrekkende daad van interstatelijke rechtshulp is die staten gewoon zijn te betonen. Die overdracht trekt dan ook publicitair aandacht. Het Openbaar Ministerie vertegenwoordigt te dezen, bij deze afwegingen, de Minister rechtstreeks. Het was dus niet gek dat dat hoofd vrij hardnekkig aandrong bij de Procureur-Generaal bij de Raad om deze positie op dat punt steeds te eerbiedigen. Zijn Parket zou immers de Minister zelf vertegenwoordigen ter openbare rechtszitting, mocht die ervan komen. De toonzetting had wat gematigder kunnen zijn. Maar de strekking en de wijze van adressering ervan was te aanvaarden. De uitleveringsrechter blijft niettemin volstrekt onafhankelijk, zoals ook in commune zaken. Dat soort lastgevingen aan zijn adres zijn deswege niet mogelijk. Ze zijn niet alleen impertinent. Ze zijn antithetisch aan de trias.