Val van Constantinopel

In het oostelijk deel van het voormalig Romeinse imperium waren door een veelvoud van patriarchen de essentialia van de geloofsleer van het christendom nogal onduidelijk geworden, aangezien ieder van de patriarchen er een eigen leergezag op na hield. De patriarch van Constantinopel was wel de eerste onder hen. Maar zijn leergezag was bepaald niet doorslaggevend. En een uitsluitend universeel excommunicatierecht zoals de paus had hij beslist niet. Verder waren de Slavische volkeren, hoezeer ontvankelijk voor de christelijke leer, onderling aardig verdeeld en hielden zij er regionale geloofstradities op na, die niet tot elkaar – hoe dan ook — herleidbaar waren, óók met betrekking tot de interpretatie van de betekenis van de geboorte van de heer,  de daarop intredende heilsgeschiedenis, de sacramenten, de hiërarchie van de geestelijkheid en de bronnen van de openbaring.

Het hield beslist verband met het feit dat de goddelijkheid van Christus zelf ontkend werd. Zijn persoonlijke sterfelijke geschiedenis, zijn levenswandel, zijn parabels, zijn wonderen en voorzeggingen waren natuurlijk belangrijk. Maar ze waren niet altijd doorslaggevend. En de letterlijke evangelische teksten evenmin. Daarin was nu eenmaal veel vervat wat niet door Christus zelf was gezegd of gedaan. Er stonden veel getuigenissen in van menselijke schepsels die meenden te hebben geweten wat Christus had gedaan, bewerkstelligd of nog nader voorhad. Zonder dat Christus ze dat persoonlijk had gemeld. Neem nu de godsvertwijfeling die Christus had bevangen in het Hof van Ghetsemané.

Belegering en val van Constantinopel in een Frans manuscript

Voorafgaand aan zijn arrestatie, berechting en vonnissing tot de kruisdood. Christus had zich daar onvoorwaardelijk overgegeven, zij het onder betuigingen van vrees, aan de deerlijke bestemming die god de vader had gehad met de zoon. Hoe wist degene die dat beweerde, dat dat zó precies gegaan was? Christus was immers alleen geweest. Er waren geen directe gehoorsgetuigen geweest. Er was geen ooggetuigenverslag verkrijgbaar. Dat relateerde de evangelist, de rapporteur, immers uitdrukkelijk.

En wat betreft de gebeurtenissen rondom de geboorte gold toch óók, dat er toen geen evangelisten in de buurt van de kribbe waren geweest? Hoe konden zij dan achteraf gewagen als geloofswaarheden wat de engel had gezegd tegen de herders? En hoe de tovenaars uit het oosten waren omgesprongen met het stralende wicht? En hoe vervolgens de heilige familie was gevlucht naar Egypte om daar aan het bloedbad te ontkomen dat de heerser over Judea, Herodus, had willen aanrichten om te voorkómen dat zijn dynastie zou worden bedreigd?

Er was daarom geen echt monolithisch geloofsmassief gevormd in dat oostelijk deel. Er was geen strijdbaar christelijk geallieerd leger ontstaan zoals in het westen. Zo kon het Ottomaanse rijk sedert de achtste eeuw de leer van Mohammed zonder veel tegenstand verspreiden, totdat ook de keizerstad  Constantinopel als strategisch doel werd herkend. Vanaf 1450 werden  Mohammedaanse legermassa’s herwaarts gedirigeerd, terwijl de christenheid onderling ruzie maakte. Onder meer over de positie van de drie koningen, maar ook over de moord van de onnozele kinderen en de betekenis van de doop, de eucharistie en de vergeving van de zonden — was dat laatste eigenlijk wel mogelijk?

Wat de koningen betreft, hardnekkig was de mythe dat hun nazaten zich militair hadden verschanst in het Verre Oosten. Daar zat de veelbesproken priester Johannes, die een zoon was van een van die koningen, vermoedelijk de gele. Die zat ergens achter Vóórindië, waar hij de komst van christelijke hulptroepen verbeidde sedert Christus’ geboorte. Ter verspreiding, meer naar het oosten, van de christelijke leer. De drie koningen waren niet zonder kroost gestorven. Hun relieken in Keulen waren er alleen maar als aansporing om de leer voort te planten. God had immers bevolen te gaan en te onderwijzen aan alle volkeren dat de geboorte van Christus een mogelijkheid tot zielenredding in eeuwigheid had mogelijk gemaakt.

Dat Mehmet II op pinksterzondag 29 mei 1453 Constantinopel had kunnen innemen deed daaraan niet af. Integendeel. De gebeurtenis moest de christenheid duidelijk maken dat zij nieuwe kruisvaarders diende te zenden naar het Verre Oosten, waar priester Jan hen graag zou ontvangen om China en Japan te overweldigen en te ontdoen van hun barre heidenschap.

De christenheid kon dat overland doen. Via de karavaanroutes langs de Rode Zee of door het Arabisch Schiereiland. Maar zij kon dat ook doen via transoceanische vloten. Dat had, wat Portugal, dat al een oorlogsvloot had, betreft, zelfs de voorkeur. Het was goedkoper en vlugger. En haast was geboden. De engelen hadden dat immers uitgezongen. De eer van god zelf was in het geding. Het “gloria” in de heilige mis galmde het in navolging van deze hemelingen  kristalhelder uit.   Zo dicteerde Christus’ geboorte zelfs de plichtmatigheid van de oostelijke kolonisaties sedert 1494. Onder schutse van de drie koningen.