Verzoek tot ontbinding

De Kamer kan het kabinet bij motie forceren om tot Kamerontbinding via de Kroon over te doen gaan. Dat kan de Kamer doen omdat de Kamer verlamd is in de wetgevende arbeid, waartoe zij is aangesteld. Dat moet de Volksvertegenwoordiging immers doen in gemeen overleg met de Kroon. Maar die Kroon moet daarvoor de vereiste bevoegdheidsstatus hebben. Daarvoor is een volwaardig, legitiem, kabinet nodig. Een demissionair kabinet is dat per definitie niet. De Kamer moet voor zo’n motie een meerderheid hebben.

Dat zal nog niet makkelijk zijn, om die getalsmatig te krijgen in de huidige verhoudingen. De reden is dat de potentiële oppositie van een centrumrechts kabinet nog steeds op onsamenhangend links zit. D66, GroenLinks/PVDA, de Partij voor de Dieren, die alles op alles zullen zetten om Wilders de toegang tot het regeerkasteel te beletten, wat de toekomst ook brengen moge. Dat was precies de situatie die Wilhelmina in 1913 aantrof, toen Troelstra stomweg weigerde verantwoordelijkheid voor de regering te nemen, omdat hij heel zeker wist: dit kan de Sociaaldemocratische Arbeidspartij niet aan. Het clubje heeft gewoonweg niet de vereiste ministeriabele experts aan boord.

We hebben, wist de volksmenner, vrijwel geen hoger opgeleiden in de fracties in de Eerste en Tweede Kamer en zelf heb ik noch de durf, noch de visie en de expertise. Dat kan ik niet erkennen. Mijn electoraat zou mij grondig de maat nemen. Ik weiger dus steeds, wat Majesteit mij ook voorstelt, te formeren of bereidwillig aan een formatie mee te werken. Maar ik weiger óók een verzoek te doen om dan in vredesnaam de Kamer maar te ontbinden. Dat zou mijn electoraat ook niet pikken.

Want de recentste verkiezingen hebben mij duchtige en overstelpende voorkeursstemmen opgeleverd. Ik sjans dus wel, met hoge hoed en frak, uitstijgend uit de calèche die Majesteit naar station-Apeldoorn Het Loo heeft gestuurd met de persmuskieten en de fotografen omdat ik schijnbaar ministeriabel ben, ik laat de Lakei op de palfreniersplaats mij de portier openen en buigend de tredes neerklappen – blitslichten! – ik neem de lunch met Rüdesheimer middensoort, het koude kippetje en de geglaceerde appeltjes graag tot mij voordat ik de audiëntie bij Majesteit inga —  maar ik weiger verder iedere toenadering tot het regeerkasteel.

Ik ga wuivend naar de menigte weer terug naar station en huis in Scheveningen. Ik laat het aan de bourgeoisie over wat ze nu gaat doen en ga daarna ze schimpend kritiseren. We weten dat hij dat aldus overlegde, op de redactie van zijn Strijdblad “Het Volk” in Den Haag. Hij vertelde het aan Piet Bakker, een adept en klakkeloze bewonderaar van Troelstra die het ademloos noteerde, óók hoe de volkstribuun grinnikend de cylinderhoed op tafel legde, de benen gekleed in gestreepte lakense broek op tafel deponeerde met de kokette lakschoenen, glinsterend in de middagzon. Bakker schreef het later op in zijn memoires Zo Was Het. Niet wetend wat voor brevet van onvermogen hij daarmee gaf aan Troelstra en SDAP. Zo is, gelet op de opstelling van Omtzigt, de situatie thans. En er is geen Cort in de buurt. Die, juist omdat hij niet mee doet aan het waanzinnige Haagse treiterspel, dwars door dat spinnenweb heendendert. Als de molensteen, waarnaar Luther in dit verband ook steeds placht te verwijzen.