Voortgezette mobilisatie en dragondrering te Strijp

De Belgen gingen geen slag aan. Ze trokken steeds terug bij eerste vuurcontact. Ze gaven zich bij bosjes over. Terecht: ze hadden geen tegenvuur, geen verdere adequate bewapening, vaak geen schoeisel en geen uniformen. Je vraagt je af of de Luikse notabelen die ze hadden ingezet niet al de intentie hadden om de Kempenaren stelselmatig te laten afmaken door de Hollanders. Dan waren ze van die lastposten en nutteloze opvreters maar vast af. Kanonnenvlees. Dat waren de non-francophonen toen óók al. De Hollanders waren ook niet echt verschrikkelijk dapper, zeker niet toen de Fransen ineens hun “broedervolk” te hulp dachten te komen. Ze zonden een fiks leger. Maar dat vond Londen niet goed. Het gebood Willem terug te trekken. En legde een wapenstilstand op.

De Hollanders keerden om, vele Belgen die honger hadden en ook wel eens een flinke kluif bliefden met zich mee brengend. Ze waren krijgsgevangenen van de Hollander nu. En ze hadden ook wel trek in bier, eierstruif, stamppot en ouwe klare. De districtscommissaris in Eindhoven voorzag er morrend in, niet wetend nog waar de kosten te verhalen. In Strijp vonden nu gedwongen inkwartieringen plaats en de geduchte dragondreringen, waarbij de ruiters hun paarden en spannen met bijrijders mochten stallen bij particulieren zonder tevoren de verteringen, ligging en zorg te betalen. Den Haag hield ze aldus negen jaren van voortgezette mobilisatie letterlijk onledig.

De militairen, oppassers, miliciens en zoetelaars hingen in de streek rond, zich uiteindelijk duchtig vervelend en de Brabo’s terroriserend. Het was, als lid van de Tweede Kamer, niet dienstig daar tegen op te komen, ervoer de militante afgevaardigde voor Den Bosch Luyben. Hij kreeg onmiddellijk zijn congé vanwege de kroon. Willem zag kamerleden als zijn ambtenaren. En hij had geen zin in deze praatjes. Londen had waarnemers naar de Woenselse Heide gezonden ter gelegenheid van de parades voor de kroonprins, de latere koning Willem II, om eens te kijken wat voor leger het Huis van Oranje inmiddels op de been had weten te krijgen. Want Londen had in 1814 de oprichting van een nationaal volksleger vóórgefinancierd. Het wilde weten of het waar voor zijn geld had gekregen.

Dat was niet het geval. Wel droeg de kroonprins op de schouders de enorme goudglanzende passanten van een Veldmaarschalk. Dat mishaagde Wellington, die ze na langdurige militaire verdiensten voor Brittannië had verdiend, grotelijks. Vooral toen hij vernam dat de parade weinig professioneel was verlopen, met struikelende infanteristen die tevoren de tap hadden aangesproken en cavaleristen die niet gelijktijdig in galop konden komen. De Strijpenaren hadden er óók van gehoord. Gaan kijken waren ze niet. Ze hadden wel een voorstelling gekregen in de loop der eeuwen van dronken soldeniers. Een Leidse Jager zou ook wel lallen, goudbetrest als hij was. Na afloop was er duchtig rond de gemene brandkuil huisgehouden bij het middeleeuwse kerkje. De verteringen in het beekdal waren niet mis geweest.

Maar betalen? Ho maar. Bij de afgedwongen demobilisatie van 1839 was het niet veel anders gegaan. De soldaten moesten doorgaans volledig bepakt afmarcheren. Naar Den Bosch. Er waren wel transportcolonnes voor de betere standen. Maar die hadden al eerder onbepaald verlof gekregen. De Strijpenaren bleven weer eens met de brokken zitten. Nee, ze waren niet gek op de Hollanders. Toen niet. En lang nadien evenmin. Ook al prees Thijm de katholieke Nederlander nog zo voor zijn staatsburgerschap en zijn bereidheid de keizer te geven, wat des keizers was. In zijn fraai gestyleerde potjes-latijn, prachtig geornamenteerd in Woenselse stijl, dat nu nog verwondering baart. Niet om wat er stáát. Maar om wat er weg gelaten is. Pia fraus noemt men dat. Vroom bedrog. Ook over de eeuwenoude niet-aflatende vroomheid betoond in dat charmante bedehuisje aan het Strijpse Zandpad. En het gonzend gezang van de Strijpse klokken die de Strijpenaar ook in zijn weedom sedert het begin der christelijke jaartelling getroost hadden.