Vreemdelingenwetten 1849 en 1965

Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden kwam na 1815 wat moeizaam van de grond, reeds omdat de geallieerden – Engeland voorop – niet echt goed hadden gekeken wat voor volksverbanden of naties ze aanéén hadden gevoegd met de opdracht aan Willem I om ze als een ‘perfect amalgama” te behandelen. Dus als een perfecte samensmeltbare massa onderdanen. Dat stond in de Verklaring van Londen van 1815. De geallieerden wisten dat Willem I een mierenneuker was. En dat hij wilde poseren als hoofd van een staatskerk. Willem had dat in Engeland immers gezien: de Hannover vorsten, de Georges I tot en met IV, waren door die Engelsen maar moeizaam als Britse Majesteiten aanvaard. Ze spraken nog steeds een sterk brouwend Engels, waaraan de Germaanse gutturalen makkelijk ontvielen en hun gevoel voor de Britse constitutie daalde nauwelijks in hun Duitse weerbarstige breinen in. De Hannovers achtten zich meer Teutoonse Welfen.

Ze konden het primaat van het Britste Lagerhuis niet pruimen en bleven hunkeren naar een absolutistisch machtsregime van een Duits Koning of een Koning in Duitsland. Willem achtte zich met die Welfen verwant. Hij zag zich als constitutioneel hoofd van de Hervormde Kerk. Daarom raakte hij direct aan het bakkeleien met de Lutheranen, Gereformeerden en leden van de Waalse Kerk. De Britse minister van Buitenlandse Zaken zag dus ook bonje aankomen met de Belgische Katholieken, die ook nogal geharnaste bisschoppen hadden. Want die katho’s kwamen er toch maar ineens bij en ze hadden nog een grote smoel óók. Daarom hadden de diplomaten van Whitehall Willem aangezegd dat hij geen godsdienststrijd moest aangaan. Dat deed Willem natuurlijk toch. Je hebt van die types.

De Vreemdelingenwet van 1849 stond in het teken van alle perikelen die de Belgische Opstand had veroorzaakt en voorzag in een ruime armslag voor de administratie. Die wet was gebaseerd op de gedachte, die Willem I dierbaar was, dat een staat een territoriaal bepaalde rechtsorganisatie was. Wie als vreemdeling daar verblijf wilde houden moest een machtiging aanvragen in het buitenland. Had hij die niet, dan was hij uitzetbaar. De administratie hield op deze uitzetbaren permanent toezicht. Dat was om de interne openbare orde, rust en veiligheid te borgen, en om bezwaren van publieke armlastigheden tegen te gaan.

Bijna geen vreemdeling kreeg toelating. Daardoor werd de minister van Justitie almachtige autoriteit. Vanaf 1937 maakte de minister Goseling van die armslag misbruik, door Joden als politieke vluchteling te beschouwen. En door deze vluchtelingen categorisch uit te zetten. Naar Nazi-Duitsland. Daartegen reageert de Vreemdelingenwet-1965. Zij erkent dat politieke vluchtelingen, mits hun vluchtrelaas aannemelijk is, recht hebben op toelating. De Kroon werd dus gebonden. Maar verder zette deze wet de praktijk van 1849 eigenlijk voort. Ze sloot verder stomweg aan bij de Uitleveringswet van 1874 en die van 1967, omdat veel dwangmiddelen uit die laatste wet van dienovereenkomstige toepassing werden verklaard op die, welke voortvloeiden uit het vreemdelingentoezicht en het uitzettingsbeleid.

Daaraan kwam een einde in 1993 toen gebleken was dat een influx was bereikt van asielzoekende vreemdelingen van 40.000 over 1992, waarbij overduidelijk het vluchtrelaas onvoldoende was en kennelijk afkomstig uit tevoren rondgedeelde gestandaardiseerde narratieven of vluchtverhalen, die eerder de toets der kritiek wel hadden kunnen doorstaan bij de centrale toelatingsautoriteit, de Directie Vreemdelingenzaken onder leiding van Hilbrand Nawijn.  Die de minister steeds bevredigende cijfers had overgelegd over “verwijderde vreemdelingen”. Die minister dacht dus dat de directie de zaak goed in de knuisten had. De uitzettingen namen toe. Geen paniek. Er werd veel verwijderd. Dat werd triomfantelijk aan Het Torentje bericht. Er waren steeds meer verwijderbaren en verwijderden.

Waaronder de bewindspersonen “uitgezette” vreemdelingen verstonden. Maar Nawijn bedoelde: vreemdelingen wier toelatingsdossiers uit de procedures waren verwijderd. Meestal omdat de illegaal list en bedrog pleegde.  En vervolgens ontraceerbaar onderdook. Uiteraard. Dat gaf op centraal niveau een schok. Vooral bij Lubbers.