Een neoliberaal uitgangspunt dat een tijdlang de interstatelijke betrekkingen heeft beheerst nadat het Oostblok in elkaar was gezegen is, dat de wereldvrede bepaald geborgd of althans begunstigd wordt door intensivering van handelsrelaties. Hoe dichter de wederzijdse handelscommerciële relaties zijn, hoe meer de nationale economieën vervlochten zijn, hoe sterker de neiging wordt om ze niet te verbreken via gewapende conflicten. Uiteindelijk is dat ook het uitgangspunt geweest voor de stichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Europese Economische Gemeenschap en, tenslotte, de oprichting van de Europese Unie als zelfstandige internationale rechtspersoon. Daarom kon, wellicht, in 1989 beweerd worden dat Het Westen aan de geschiedenis een einde had weten te maken doordat het steeds weer de handelsrelaties volledig had weten te overheersen en naar zijn hand te zetten.
Op het eerste gezicht, dan. De gedachte dat een overzichtsinventarisatie bij verdrag van de commerciële betrekkingen tussen China en de Unie daarbij een begin-instrument kan zijn om ook de verhouding tussen beide blokken te stabiliseren en uit te bouwen via de CIA (zie voorgaande blog) is er symptomatisch voor. De handel zorgt ervoor dat de staten en blokken zich verenigen in een commerciële osmose en daarna in een amalgaam. Men drukt dat idee uit door de kreet Wandel durchs Handel: staten veranderen door hun handelsposities. De Handel gaat dus de politiek op dit niveau voor. Zij is leidend, haar markt zal redden. Het is alles bij elkaar een soort religie. Een nieuwe ideologie, lijkt het, hoewel het achttiende-eeuwse mercantilisme al had moeten leren dat dat systeem en dat beginsel bepaald hun eindigheid en hun beperkingen kennen.
Want Groot-Brittannië, dat bij dat mercantilisme na 1713 het grootste belang had omdat het via zijn wereldomspannend imperium zichzelf de grootste grondstoffenrijkdom en afzetgebieden had gezekerd, ging daarna aan een stuk door overal maritieme blokkades leggen die, uiteindelijk, tot diep in de negentiende eeuw van de vrijhandel weinig overlieten. Omdat de ene blokkade de andere opriep. Staten reageren nu eenmaal op elkaar uit vergeldingsbehoefte en daar is weinig rationeels aan. De handel bleek toch geen leidraad te zijn voor de nationale politiek. En waarom zou dat nu bij mondialisering van de politiek ineens anders zijn? Omdat de mensheid wijzer is geworden? Laat naar u kijken, zou ik willen uitroepen. Alles bij elkaar is de Wandel durchs Handel een tijdelijke bevlieging geweest, een schimmige nevelsliert in de deemstering die het gloren van het blakerend daglicht van de machtsusurpatie niet verdroeg.
Als dat echt zo was, dat de handelsnoodzaak de politiek stuurt en niet omgekeerd, waren de twee autogenocidale perioden in de Europese geschiedenis van 1914-1945 niet uitgebroken. In alle gevallen leden de initiële agressoren uiteindelijk een onafzienbare verslechtering in hun handelscommerciële positie. Keizerlijk Duitsland was in 1914 op het punt de tweede economische grootmacht te worden ter wereld als het maar geduld had gehad jegens Groot-Brittannië dat toen al de eerste tekenen vertoonde van de geduchte Emperial Overstretch waaraan het uiteindelijk, al vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, als overheersend handelsblok zou komen te overlijden. Maar nee, Keizer Wilhelm moest en zou de Weltmacht afdwingen met kletterend wapengeweld en dát moest weer omdat de Rijksdag steeds indringender begon te vragen waarom die waanzinnige uitgaven steeds noodzakelijk waren voor Leger en Vloot.
Die vraag kon alleen beantwoord worden ter beteugeling van het budgetrecht van de nationale volksvertegenwoordiging door een dreigende aanvalsoorlog te fingeren. Daaraan kon niet afdoen dat Whitehall al lang bereid was, zij het niet openlijk, aan dat Duitsland dan allerlei handelsconcessies toe te staan, zij het voorlopig ten detrimente van staten die buiten het Empire stonden. Ten laste van, om maar iets te noemen, Nederland. Dat zou dan flink moeten inleveren op zijn koloniaal bezit. Hoe dat precies geregeld zou moeten worden in het Verre Oosten was nog niet duidelijk, maar dat daar herschikkingen moesten plaatsvinden werd in ieder geval in het Engelse kabinet al lang erkend.
Lang zou het niet duren of ook België zou moeten offeren in Centraal Afrika en vervolgens nog wat kleinere koloniale mogendheden. De Britten en de Duitsers hadden echt wel experts aan boord, ook in regeringskringen, die op een briefje konden voorrekenen tijdens conferenties waarom oorlog in juli 1914 op het Europese continent suïcide van het Avondland inhield. Waren de mogendheden er ontvankelijk voor? De vraag stellen is haar beantwoorden. Waren ze gek, naïef of konden ze niet rekenen? Dat laatste wilden ze niet. De mensheid is gek op intermitterende aanvallen van krankzinnigheid. Het feit dat de Europese staatsleiders het CAI ter goedkeuring moeten – en willen — voorleggen aan het Europese Parlement en de Europese Raad wijst er niet op dat de mensheid in dit opzicht lerend vermogen heeft. Je kunt alleen concluderen dat handel en politiek hun eigen dynamiek hebben. En dat die onderling anticyclisch kunnen zijn. Waaraan ieder pragmatisme vreemd is.