Ook het verdrag van Meerssen had macrostructurele herverkaveling tot onderwerp. En eigenlijk richtte het zich óók tegen het Salische Erfrecht dat tot gevolg had gehad in 843 dat het territoriale bezit van Karel de Grote bij diens versterf zou blijven uiteenvallen wegens de legitieme porties van de natuurlijke zonen van deze keizer. Dat zou geopolitiek desastreus zijn. Westelijk Europa zou verslingerd raken aan successieoorlogen waarbij dat immense keizerrijk dat Karel had kunnen vergaren uiteindelijk versplinterd zou raken in mini-rijkjes die zich tegen de steeds krachtiger binnenvallende barbaren uit Oosten en Zuiden niet afzonderlijk effectief zouden kunnen verdedigen. Uit het Oosten kwam de Teutonen, uit het Zuiden, uit Noord Afrika, de Arabieren, de laatsten gedreven door de geduchte ideologie van de Islam. Daarom werden geopolitieke invloedssferen in deze Meerssense basiliek gedefinieerd, militaire allianties afgesproken en militaire doorgangsroutes geneutraliseerd ten behoeve van expeditionaire militaire strategische reserves van de verbonden koningen en de keizer van het middenrijk.
De uitvoeringsregelingen waren talrijk en gedetailleerd. Vooral het statuut van de prins-bisschop van Luik was knap ingewikkeld omdat hij een moeilijke doorgangsweg moest borgen aan de geallieerde legerscharen op de linkergrintbedding van deze meanderende regenrivier. Daarvoor had hij gelden nodig, maatschappen, schansen en fortificaties. Dat werd in deze kerk bedisseld. Met een afsluitende eed op de altaarsteen, namens de soevereinen af te leggen, want schrijven konden dezen zelf niet. Het afdwingen van de medewerking aan de alliantie zou niet makkelijk zijn. De bewoners van deze streken zouden stellig daarin geen voordeel herkennen. Niet voor hen zelf. Niet voor hun generatie. Niet voor de nakomelingen daarvan.
Mansholt kreeg dezelfde problemen als minister van Landbouw in de kabinetten-Drees van 1951-1956. Hij kreeg met een argwanende en wederstrevende doelgroep te maken, die voornamelijk vergde dat hij protectionistische maatregelen trof om minimum afzetprijzen te fixeren voor de landbouw, die niet wist op te boksen tegen de buitenlandse importen. Mansholt kwam daarom met importheffingen en exportvergoedingen. De boerenorganisaties herkenden dit uit de crisisjaren 1930-1936 en hadden lof. Maar Mansholt zag in dat dit tijdelijke remedies waren. Hij wilde inzetten op schaalvergroting en daarmee verbonden superspecialisaties en diepte-investeringen. Industralisatie. Dat was noodzakelijk. Dat kon slechts lonend zijn in Europees verband. Daar moest een gemeenschappelijke markt voor opgezet worden met een vrij circulatierecht voor goederen. Dat betekende areaalvergroting. Hier liet Mansholt de idee van de socialistische grondpolitiek varen. Hij schakelde hier over op winstmaximalisatie per hectare in gebruik zijnde landbouwgrond.
Winstmaximalisatie, opdat failliet Nederland buitenlandse deviezen kon binnenharken via grote export van Nederlandse agrarische producten. Want Nederland was volkomen berooid uit de Tweede Wereldoorlog gekomen. De Duitsers hadden het leeggeplunderd. Nederland was economisch volledig onderdeel geweest van het Groot-Duitse Rijk. Het had een deel van diens schulden overgenomen. Het was verder was in zijn economische en planologische infrastructuur bijna volledig vernield. Daarnaast had het twee schrikbarend dure koloniale oorlogen gevoerd in Indonesië, het voormalig Nederlandsch-Indië. De minister van Financiën Lieftinck had alle ministers uit de ploeg onder Drees aangezegd dat ze poen moesten maken. Veel poen uit het buitenland. De staatszelfstandigheid was in het gedrang. Sicco vond dus binnen het kabinet voor zijn agrarische schaalvergrotingsproject warm onthaal. Nederland moest immers herrijzen. Deze aanpak was macro-economisch noodzakelijk. Daarbij dàcht werkelijk helemaal niemand aan de ecologische aspecten van een hyperintensieve veeteelthouderij. Laat staan aan “het klimaat”. En ook niet aan de economische collectieve Europese ruimte van een mogelijke continentale vrijhandelsassociatie. Zelfs niet aan het feit dat varkens poepen, hetgeen ze destijds ook al deden. Mét fosfaat. Zoals ze eeuwen her al plachten te doen. Sicco geeft dat ook toe. In 1971. Toen hij bedacht dat de bodemrijkdom in samenhang met de ecologische integriteit ervan op deze planeet eigenlijk een betrekkelijk schaars goed is die universele grensoverschrijdende waarde heeft, een “common inheritage of mankind”. Sicco heeft ook nadien erkend dat dat eigenlijk behoorlijk stom was. Op zijn departement was wel degelijk door experts op deze gevaarzettingsaspecten gewezen van de voorgestane schaalvergroting en industrialisatie van de veeteelt. Maar politiek waren dat hinderlijke bijgeluiden. De volksvertegenwoordiging was er niet van in kennis gesteld. Er was gewoonweg sprake van een tunnelvisie. Bij iedereen. Niet bij de experts. Maar die praatten ook toen al ingewikkeld en vertelden ook nog eens onaangename dingen. Zoals nu. En altijd. Tot in de eeuwen der eeuwen. Schaalvergroting en mechanische industrialisatie waren de toverwoorden.
Daarvoor waren nieuwe mechanische methoden noodzakelijk met de bijbehorende opstallen en apparatuur. De boeren zouden daarvoor schulden moeten maken. En dáár haakten veel boeren intuïtief af. Deze schulden zouden moeten worden aangegaan onder hypothecair verband. De annuïteiten zouden generaties nadien blijven bezwaren. Het kon wel zijn dat uiteindelijk daardoor een goed bestaan mogelijk werd in stoffelijke termen, maar de nakomelingen zouden toch elk jaar steeds méér en méér moeten produceren en zulks ook nog stelselmatig met intrinsieke kwaliteitsverhoging. De rentestand, die de boer nooit in de hand had, zou generaties nadien nog stress kunnen veroorzaken bij recessies en crises. De boeren vonden dat ze daaraan beter niet konden beginnen, maar hun belangen-organisaties en vooral de NCB begonnen nu charme-offensieven om de boer te overtuigen dat hij zijn afkeer nopens langetermijn verplichtingen moest laten varen. Krediet, dat was het moderne leven. Voorlichtingsavonden waren dat.
Daarop waren klerken van de Raiffeisenbank en de Boerenleenbank ook aanwezig die op hoogglanzende folders de dreiging der annuïteiten met ballpoint grondig reduceerden in de rechtermarge van de prospectus van de volautomatische veevoeder-grubinstallatie. En mijn vader was er ook, met aantrekkelijke brochures van zijn verzekeringsmaatschappijen waarin de premies nauwelijks drempels leken op te leveren. Waren er moeilijkheden, dan waren er altijd wel mouwen aan te passen. De pastoor was er ook bij. En die viel bewogen bij. Er was na afloop altijd bier en daarna brandwijn-met-suiker, dat hielp geducht. Waarom zou de boer ook geen weekje met vakantie kunnen? Trouwhartig keken verastreerder, kassier en geestelijke de boer aan: hij moest de zonzijde van het leven herkennen als eenieder en breng eens een bloemetje onder de mensen. Gods beste zegen was met de boer, zei de deken nog afrondend. Maar je moest natuurlijk wél met de genade gods mee willen werken. De pastoor kon je daarover meer vertellen.