Westers gedram

Door dat voortgezette Westerse gedram dat het Permanente Strafhof een volledige ongecompartimenteerde voortzetting moest zijn van het Neurenbergse Tribunaal – Ferencz was er de incarnatie van – was het de Latijns-Amerikaanse, de Aziatische landen en de Organization of African States volmaakt duidelijk welke kant Washington dat Hof op aan het sturen was. De Chinese diplomaten kwamen er besmuikt bij mij wel over klagen, niet zozeer omdat ze dachten dat dat effectief was – dat was het beslist niet, dat gaf ik ruiterlijk toe – maar omdat ze met een wat minder gepolitiseerde en trans-atlantisch gepreoccupeerde vakbroeder toch wel eens van gedachten wilden wisselen. Ik gaf al aan, dat ik heel makkelijk begrip voor hun standpunten kon opbrengen.

Ik stelde dan ook voor dat het toch mogelijk moest zijn om het procesrecht van het Hof mede aan te doen vullen met regelingen ontleend aan de lex loci, de plaats van het delictsterrein waarin zich het feitencomplex zou hebben afgespeeld dat zich volgens de akte van inbeschuldigingstelling zou hebben  voorgedaan, nog vóór de bevestiging van de rechtsingangsbeslissing. Die dan te nemen ware door een onafhankelijk rechterlijk college dat ingebed in de structuur van het Hof, zou kunnen beoordelen of deze leges loci — deze plaatselijke procesregelen – wel overeenstemden met de gangbaar aanvaarde minimum standard rules of due process die verknoopt zijn aan het Charter van de UN. Niet dus aan die welke ten grondslag liggen aan de artikelen 5 tot en met 7 van het Europese Mensenrechtenverdrag, want die zijn, op hun beurt, ook weer veel te Angelsaksisch georiënteerd. Dat zou werken als de spreekwoordelijke rode vaan op de woeste reeds te lang getarte stier. Met de Chinezen en de Japanners was het eens te proberen, maar dan zouden noch Nederland, noch Japan of Beijing de indieners moeten zijn.

De overweging was dat de uiterlijke verschijningsvorm van de rechtspleging nu eenmaal het langste beklijft en dat geringe protocollaire toevoegingen aan de bewijspresentaties, de procesopstellingen die men afspreekt in te nemen, de schorsingen van de zittingen ter nader onderzoek en het inschakelen van leken bij bepaalde tussenliggende bewijsbeslissingen als rechters of gezetenen zin vol kunnen zijn, vooral als het gaat om het beoordelen van existentiële overtuigingen die bepaalde vervolgden pretenderen te hebben of te hebben gevolgd toen zij het hunne deden. De Japanners zeiden mij dat ze dat zo hadden gemist bij de Tokiotribunalen. Hun zienswijzen over de Westerse koloniale penetraties in het Verre Oosten sedert de zestiende eeuw hadden daar nog nooit een rol bij mogen spelen. Het optreden van Ferencz die behandeld werd als sinterklaas door alle Europese delegaties – destijds nog vooral: Bonn, want daar zat de Duitse regering toen nog – gaf hun onaangename voorgevoelens. Het was niet, zei de Japanse leider, om te vertragen of te compliceren. Geenszins.

Maar die uiterlijkheden waren toch de dragers van de uiteindelijke vergeldingsboodschappen die ook Het Westen zei te beogen ten aanzien van delicten die de mensheid als zodanig bedreigden. Hoe nu zulk een ingewikkeld voorstel, dus vertragend halverwege in te steken?  Dat docht mij niet bezwaarlijk. De Spaanse en de Portugese delegaties waren nog steeds wat ontheemd in de ambtelijke expertise-voorportalen, mede omdat ze het gangbaar steenkolen-Engels dat daar gebruikelijk is, niet genoegzaam beheersten. Madrid moest steeds zwijgen en zat zich op te vreten. Ik werkte het voorstel dus nader uit. Bood het, terwijl Zijne Excellentie gehinderd in zijn bankje zat, luisterend naar de Finse afgevaardigde die ook al in New Yorks-slang ratelend Ferencz bijviel in de zoveelste sessie — voor de meeste aanwezigen volledig onverstaanbaar –, geknield naast zijn stoel aan.

Ik waakte ervoor dat ’s mans microfoon niet aanstond. En reikte hem eerbiedig de stapel aan met de bijbehorende leeswijzers. Dat beviel de Excellentie wel. Ik gaf op dat ik vernomen had van zijn eminente juridische gaven internationaalrechtelijk bekeken. Ik verstoutte mij daarom schuchter de aandacht te vestigen op de onvolkomen gedachtenspinsels van de delegatieleden iets verderop die minzaam glimlachend licht neigden. En kreeg later van Den Haag er flink van langs. Ik voelde mij weer het knielengeltje van weleer.