Wettenchaos

Nu waren hogere ambtenaren al wel zó vaak vervolgd voor misdrijven terwijl ze in hun bediening waren – rechters, gouverneurs, districtsommissarissen en zo – dat het bij de regering best bekend was dat de uitvoeringswetgeving die hóórde bij Thors idee over die Vijfde Kamer, dat constitutioneel tribunaal dus tegen staatsdienaren op het hoogste niveau niet in orde was. De Hoge Raad had al verschillende malen laten blijken dat hij er niet blij mee was dat hij was aangewezen als een soort platform waarop deze gepolitiseerde rechtszittingen moesten worden gehouden. De Raad wilde beslist buiten alle gepolitiseer blijven.

Hij had al gemerkt dat de Indische gouverneurs-generaal soms nogal rekkelijke gedachten hadden over hun taakstelling in het Verre Oosten. Ze trokken zich niet veel aan van de hiërarchische verhouding tussen de minister van Koloniën in Den Haag en hun eigen ambtsbediening die de grondwet aanduidde als het opperbestuur in de koloniën en overzeese bezittingen namens de koning. Ze schonden gewoonweg de grondwet. De Raad wilde dat gehakketak niet binnen zijn poorten aan het Plein hebben. De lijst van topambtenaren, bij wie de Raad als tribunaal moest optreden kon nog bij wet aangevuld worden. Dat beviel de Raad niks. Hij wilde zuiver technische cassatierechter zijn.

Nu was de wetgeving ná 1800 in Nederland sowieso een rommeltje. Er waren vóór 1806 verschillende staatsgrepen geweest met steeds weer andere regeringsfunctionarissen. In 1806 was een Koningrijk Holland gevestigd onder de jongste broer van Keizer Napoleon. Die had trachten te saneren en een Crimineel Wetboek laten maken voor dat koninkrijk. Dat zat goed in elkaar. Maar die jongste broer, Lodewijk, kreeg ruzie met zijn oudste broer. Hij verjoeg Lodewijk als een eerloze schelm in 1809 en maakte Nederland een deel van zijn rijk. Koning Willem I wilde, bij zijn aantreden, niets weten van de wetgeving uit de tijd van Lodewijk Napoleon,  omdat Lodewijk de eerste koning was geweest van de moerasdelta. Maar sommige wetten uit die periode moest Willem wel handhaven. De onderwijswetgeving bijvoorbeeld. Het zou veel te lang duren om die opnieuw te redigeren op de door Willem voorziene leest.

En de strafwetgeving, de strafvordering, het militair recht van de Franse periode handhaafde Willem ook maar, totdat hij daarin definitief zou kunnen voorzien. Maar hij schrapte hier en daar toch wel artikelen, delen, titels, hoofdstukken. In 1852 kwamen er weer een hoop wijzigingen. In 1855 werd nu de wet ingevoerd op de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de ministers en de met hen gelijk te stellen personen. Je zou nu zeggen: ziedaar de aanleiding om dan een consequent en congruent procesrecht op te stellen met specifieke regels, die recht zouden doen aan de staatkundige aspecten van die verantwoordelijkheid. Het was immers zeker dat bij dergelijke procedures onderwerpen zouden moeten worden aangeroerd die eigenlijk staatsgeheim zouden moeten blijven. Zoals de ruzies met de koning. En diens aberraties op een breed terrein. Dat was bij Willem II gebleken en Willem III had deze tradities voortgezet. Van de onschendbaarheid van de koning, die Thors grondwet voorschreef, zou niet veel overblijven. Dat procesrecht voor dat staatstribunaal zou daarvoor uitzonderingen op het openbaarheidsbeginsel moeten bevatten.

Je kon niet hebben dat het drankgelag, de hoerenloperij, de kwistzucht, de militaire onkunde en de woedeaanvallen van Willem III bij de Raad onderwerp zouden worden bij kruisverhoren ten laste van de betrokken minister. Er kwamen dus wat vage verwijzingen naar het bestaande Code d’Instruction Criminelle die Willem I ook maar bij voorraad dienovereenkomstig toepasselijk had verklaard. Maar die voldeden niet, omdat ze niet aansloten bij de idee dat de Tweede Kamer eigenlijk het onderzoeksthema van de terechtzitting van de Vijfde Kamer zou moeten definiëren bij de verwijzingsopdracht, bij motie vast te stellen. In de tenlastelegging zou heel concreet moeten staan in welk opzicht de minister een grondwettelijke zorgtaak van de staat niet was nagekomen, bijvoorbeeld met betrekking tot de landsverdediging, het openbaar onderwijs of de armenzorg. Hoe had hij, bijvoorbeeld, het vestingstelsel verwaarloosd of in welke gemeente had hij nagelaten te zorgen dat er binnen loopafstand voor kinderen een openbare lagere school was opgericht? En welke ambtenaren waren daarbij óók grovelijk onachtzaam geweest? Kon de Procureur-Generaal die tenlastelegging die daarin verwoord was nog wijzigen naar aanleiding van het ter terechtzitting geblekene? Kon hij dan terugwijzen naar de Tweede Kamer? Ook nadat een gerechtelijk vooronderzoek was geopend? Kon men de zitting schorsen om de Tweede Kamer pre-judiciële vragen te stellen? Kon de Kamer de zitting van het tribunaal schorsen, opschorten of beëindigen?