Willems Wapenroep 1831

In 1831 riep Willem I in pathetische termen de nationale mobilisatie uit. Prachtig, maar er was geen staand Leger. Willem moest het voornamelijk van vrijwilligers hebben. Hij dacht: wat in 1815 goed ging, dat zal nu ook wel weer goed gaan, ik zet die drie generaals maar weer in. Die kennen in Brabant, waar de troepen gelegerd moeten worden, nog van oudsher de weg. Die weten hoe ze aan ravitaillering moeten komen en ook welke wegen begaanbaar zijn. Ze zijn gewend aan de rare fratsen van de Kroonprins, dus die zet ik als joker en opperbevelhebber in.

Willem verklaarde niet de oorlog aan België, waar net Leopold I van Saksen-Coburg was ingehuldigd als Koning. Koning der Belgen. Dat riekte naar volkssoevereiniteit, die aanduiding van deze illegale en illegitimistische Monarch van opstandelingen, strijdig met het Verdrag van Wenen van 1815 waaraan Willem I zelf zijn onvoorwaardelijke soevereiniteit aan dacht te ontlenen. Een dergelijke vent zonder geldige kredietpapieren kon hij niet erkennen en dus kon hij daaraan ook niet de oorlog verklaren.

Ik zet in een aparte blog nog uiteen hoe de derde divisie onder generaal Meijer zich concentreerde in Eindhoven: de officieren bij deftige particulieren ingekwartierd, het lagere kader in “Mariënhage” en de soldaten op de weide in de kom van de Dommel. Het was geen nationaal Leger, zeker niet, en verder waren de meeste soldaten niet dienstplichtig. Er wás geen universele dienstplicht, er was een lotingssysteem waarbij het lot aanwees wie de pineut was om op te komen en daarvan kon je je bevrijden door een plaatsvervanger tegen duur geld aan te stellen. Dat konden natuurlijk alleen de rijken betalen. En die vervangers of remplaҫanten, dat waren vaak buitenlanders.

Zo kwam in Eindhoven dus een zootje ongeregeld samen. Want de luitenants waren deftige Leidse studenten die nog nooit een schot hadden gelost, zeker niet uit de zware ouderwetse geweren die werden uitgereikt. Ze hadden zich in een vlaag van nationaal élan opgegeven, maar wisten van het militair bedrijf zo goed als niets af. Ze commandeerden een troep, die onderling onverstaanbare dialecten uitwisselden, want Groningse schutters of jagers konden de Overijsselse pioniers echt niet verstaan. Daartussen de soldaten, vaak uit een Duits vorstendom, Zwitserland of Savoye, want daar kwamen gespecialiseerde huurlingen vandaan.

Zij vochten stug en bekwaam, maar alleen tegen goed en regelmatig betaald loon door de familie die hen als remplaҫant had ingehuurd. Daarom was de troepenparade op de Woenselse Heide zo belangrijk: niet alleen konden de soldaten nu eens zien wie hun kolonels en generaals waren en hoe je die kon herkennen, maar ook konden ze nu voor het eerst als gesloten divisie oefenen op begaanbaar heideterrein, waarbij infanterie en artillerie voor het eerst samen organisch opereerden. Het strekt immers niet tot aanbeveling als de artillerie de eerste lading schroot jaagt in de achterhoede van de infanterie die net carré probeert te maken.

Natuurlijk ging het niet goed bij de veldtocht. De aanvoer van proviand en munitie was schandalig georganiseerd. Er waren geen tenten en het regende oude wijven met klompen. De soldaten hadden vaak de verkeerde ammunitie en konden de trompetsignalen van hun bevelhebbers niet thuis brengen. Troepen schoten op elkaar omdat ze dachten dat Groningers Belgen waren of Tesselnaren Walen. Het was verschrikkelijk, maar bij de Belgen die nooit gedacht hadden dat de Hollanders krijgsvaardig waren en zouden aanvallen, was het nog erger. De Nederlanders wonnen, want ze stonden aan de goede kant van de kanonlopen  en hadden wél munitie, alleen steeds te weinig. Maar waar Cort Heijligers het commandeurskruis van de Militaire Willemsorde aan verdiend heeft, is niet zo duidelijk. Misschien aan de kwaliteit van de bruine bonensoep die rondgedeeld werd op de weide bij “Mariënhage”.