Vanaf 1621 werd de Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën in de Lage Landen wel als volwaardige staat beschouwd. In dat jaar liep het bestand met het Koninkrijk Spanje af. De toestand van regelmatige geweldshandelingen met dat Koninkrijk herleefde ter land en ter zee, maar een echte oorlogsverklaring werd daarbij door beide partijen niet uitgebracht. Wel notificeerden Hunne Hoogmogenden aan alle hoven waarmee het diplomatieke of consulaire relaties onderhield een verklaring van gewapende neutraliteit. Dat hield mede in dat deze hoven geacht werden de onschendbaarheid van de vaartuigen die de Staatse Vlag – Oranje, Blanje Bleu – rechtmatig voerden te respecteren en voorts dat het gewapende bijstand verwachtte van het Ottomaanse Rijk waarmee het militair geallieerd was, in die gevallen waarin deze onschendbaarheid niet of niet voldoende gerespecteerd werd.
Dat Rijk moest tevens instaan voor zijn militair geallieerden waarmee het verbonden was op dat tijdstip overal ter wereld. Dat waren er in Het Verre Oosten en in Centraal Afrika héél wat. Het betrof staten of mogendheden die doorgaans kaapvaartbrieven afgaven aan particulieren die Kaapvaarders uitreedden of voor eigen rekening en risico in de vaart brachten of hielden: de Ottomaanse Sultan moest zorgdragen dat deze kapers geen schepen aantastten met de Staatse Vlag boven het topzeil. Destijds stelde Istanboel het diplomatieke en consulaire verkeer met de Republiek op hoge prijs. Die kwam doorgaans deze verplichtingen nauwgezet na, vooral in de Middellandse Zee, waar de Barbarijse kapers tuk waren op de aantasting van de zwaar geladen spiegelretourfregatten met die vlag.
Wat precies deze wederzijdse neutraliteitsverplichtingen inhielden, was destijds niet verdragsrechtelijk gecodificeerd. Dat hing ad hoc af van de betrekkingen die internationaal in het geding waren. In het Verre Oosten en in Zuid-Amerika liet verder de Republiek de oorlogspolitiek in naam doorgaans over aan de twee grote handelsvennootschappen: de Oost- en West Indische Compagnieën die deze beurtvaartroutes monopoliseerden. Maar omdat deze vennootschappen gefinancierd plachten te worden door aandeelhouders die ook zitting hadden in de Staten-Generaal dan wel de Staten van Holland, Zeeland en Friesland oriënteerden deze vennootschappen hun oorlogspolitiek volkomen op de beleidslijnen die deze colleges uitzetten. Problemen ontstonden doorgaans doordat Amsterdam zich van deze subtiele binnenlandse verhoudingen geen moer aantrok en steeds bleef handelen alsof het geen deel uitmaakte van de Republiek.
Dan ging het meestal om de handelsrelaties met de Baltische handelssteden en Zweden. Die relaties zag Amsterdam als een soort exclusief terrein dat alleen die stad competeerde. Het overlegde niet met Den Haag en deed wat het ad hoc geraden achtte. Soms kwamen daardoor neutraliteitsverplichtingen in het geding die Den Haag had aangegaan vooral jegens Groot-Brittannië. Daardoor werd uiteindelijk de Republiek ook de Amerikaanse Vrijheidsoorlog ingezogen in 1776 als bondgenoot – min of meer ongewild – van de Noord-Amerikanen. De Zeeoorlogen met Engeland in de zeventiende eeuw begonnen meestal met niet georkestreerde incidenten op volle zee, waarbij Engelse commandeuren niet bereid waren af te zien van praaiing en visitatie van schepen met de Staatse Vlag met het oog op de zeeblokkade die Londen had gelegd in de Noordzee gericht tegen de kleine maar onduldbare dominante handelsnatie die intern zo immens verdeeld scheen te zijn.
Den Haag wilde nimmer provoceren en beval schippers, admiralen en commandeuren heel veel te dulden, omdat het tevens een groot mobiel veldleger van huurlingen op de been bleef houden. Het wilde geen mobilisatie van een oorlogsvloot. Maar soms waren de vlootvoogden of schippers niet bereid zich aan de laconieke instructies van Den Haag te houden en soms grepen de Engelsen hun vaartuigen toch aan, vertrouwend op de veronderstelde zwakte van de Republiek. Ze schonden de Staatse Vlag apert, Londen bood geen excuses aan of schadeloosstelling en dan bleek er ineens oorlog te wezen. Het geval van feitelijke oorlogsaanvaarding door de Republiek lag dan voor.
Zij moest wel, wilde ze voor haar retourkonvooien de fictie van de absolute vrijheid der volle zee overeind houden. De Tweede Engels-Nederlandse Zeeoorlog was daarvan een staaltje. De Republiek werd er nillens willens in meegezogen door de Engelsen die haar improviseringsvermogen weer eens grotelijks onderschat had. Ze notificeerde via haar gezanten en consuls andere mogendheden dat ze weer een oorlog had moeten aanvaarden omdat deze haar aangedaan was en wees dezen op hun volkerenrechtelijke verplichtingen. Frankrijk en Zweden kwamen die bijna nooit na, maar hadden eigenlijk geen adequate vloot, Spanje deed het soms en de Ottomanen bijna altijd. Rusland was transoceanisch nergens en de Scandinavische staten evenzo. In de zeventiende eeuw. Wel daarna.
Het volkerenrechtelijk neutraliteitsrecht was nog niet ingewikkeld. Nu wel. En nu is het ook uitvoerig gecodificeerd. Het heeft allerlei dimensies die in de zeventiende en achttiende eeuw niet bestonden en ook onvoorstelbaar waren voor de tijdgenoten. Met doorwerking in het militaire neutraliteitsrecht. Dat overigens voor een zetelplaats van een tribunaal of hof met internationale jurisdictie over oorlogsmisdrijven allerlei dwingende implicaties heeft. Zie de Blog Neutraliteit in soorten hierboven. Om deze implicaties voor The Hague, Legal Capital of the World gaat het. Daar willen deze Blogs naartoe.