Zeeblokkade

Hoe opmerkelijk verstard het Angelsaksische Westen in de periode 1993-2001 blééf vasthouden, met de koppigheid van een Amsterdamse Nurks,  aan de onbetwistbare hegemoniale dominantie op ieder terrein van dat westen moge blijken aan de verkrampte interventies waarmee Whitehall steeds weer, ook via non papers – dat zijn de officieuze expertnoties die delegaties uitreiken aan “bevriende mogendheden” in zo’n conferentiegroep opdat deze de achterliggende rechtvaardigingen kunnen beproeven van bepaalde nationale positiekeuzes – trachtte te bereiken dat de absolute zeeblokkade géén oorlogsmisdrijf kon zijn binnen de limitatieve opsommingen van het Statuut van Rome. Dat had alles te maken met het standpunt van Groot-Brittannië dat het nog steeds een grote zeemogendheid was met een oppermachtige vloot.

De Engelse marine was inderdaad sedert de Slag bij Trafalgar in 1805 in staat gebleken dergelijke absolute blokkades te leggen in het kader van een economische oorlogsvoering. De Britse oorlogsvloot kon sedert het uit de volle zee blazen door Nelson van de Spaanse en Franse oorlogsvloot bij die slag grotere gebieden afsluiten van de wereldzeeën, ook langs de kusten en bij de grote zeearmen en estuaria. Voordien had die Britse vloot dat kunnen doen bij havenmondingen en voorlangs zeestraten zoals de Straat van Malakka. Ze kon het zelfs doen bij zuivere maritieme embargo’s buiten actueel gewapend conflict. De blokkades konden perfect sluitend worden uitgevoerd, ook over volle zee, al kostte dat enorme moeiten en gelden.

Londen kon daarom het continent van Europa gedurende de oorlogvoeringen met Keizer Napoleon effectief afsluiten waardoor staten – zoals het Bataafsche Gemeenebest en het Koningrijk Holland  — economisch bijna volledig geïsoleerd werden. De ervaring leerde in de verschillende Europese gewapende conflicten nadien dat een dergelijke absolute blokkade een geducht strijdmiddel was, dat alleen de Britse vloot adequaat kon aanwenden. Het was zo effectief dat de dreiging ermee in veel gevallen volstond, zoals onder meer ook bleek bij de Russisch/Japanse oorlog van 1904-1905. Nederland kreeg er toen mee te maken omdat het niet aanstonds bereid was iedere bunkering te weigeren aan de oostwaarts stomende Russische Baltische Vloot, op weg naar een desastreus treffen met de Japanse Hoofdmacht bij Tjoetsjima.

De Russen wilden hoogkwalitatieve kolen innemen bij het kolenstation te Sabang op het oostpunt van Sumatra. Londen zegde Nederland aan dat het dan met een zeeblokkade te maken zou krijgen: Londen was maritiem geallieerde van Tokio. In 1907 wilde Londen dan ook niet dat de zeeoorlogsvoering geagendeerd werd op de agenda van Tweede Haagsche Vredesconferentie-1907. De Russen zouden zeker erop hebben aangestuurd dat de absolute blokkade zou worden gerubriceerd als oorlogsmisdrijf. Whitehall de-agendeerde dus. Het verwees de kwestie van de beginselen en gebruiken bij een zeeoorlog naar een intersessional te Londen. Het wist in 1908 te bereiken dat in de daarbij tot stand gekomen Zeerechtsdeclaratie geen verbod kwam van de absolute maritieme blokkade.

Het hanteerde het strijdmiddel vervolgens uiterst adequaat in de Eerste Wereldoorlog. Het bereikte dat de Duitse, Oostenrijkse en Hongaarse burgerbevolking de basale levensbehoeften niet meer kon verkrijgen dan alleen illegaal en dan nog tegen woekerprijzen. De Duitse grote stadsbevolkingen leden vanaf de midden- tot aan de arbeidersklassen aan avitaminoses en moesten zich soms zo eenzijdig met zulke slechte surrogaten  voeden die het hongergevoel moest bestrijden dat deze lagen gedestabiliseerd werden en slachtoffer werden van de beruchte Spaanse Griep, vermoedelijk een variant van de longenpest. Omdat het inwendig immuniteitssysteem van het menselijk lichaam geruïneerd werd na maandenlange voeding met bieten en knollen. De burgerbevolking werd hier collectief gegijzeld – de Nederlandse óók, trouwens – en daardoor was de staatkundige destabilisatie sedert september 1918 zo heftig in Keizerlijk Duitsland dat het om een wapenstilstand vroeg.

Het blokkademiddel bleef absoluut voortgezet tot aan de ratificatie van 1919 door twee onbekende Duitse ministers van het document dat bekend staat als de Vrede van Versailles. Het middel bleef, met uitzonderingen voor schrijnende gevallen, voortgezet tot juni 1920 toen de Rijksdag goedkeuring en uitvoering bij wet gaf aan het Vredesverdrag. Londen was dus dat strijdmiddel dierbaar. Dat blééf het na 1950. Historische traditie is kennelijk alles. Maar de erfenis van Nelson bleek ook nog een onverdeelde boedel tussen 1993-2001! Toen de Britse vloot eigenlijk toch niet echt veel meer was, doorgaans, dan opgevaren roest. Londen bleef er mee aankomen. Het bleef inzetten op een verwijzing van de verbodsnorm naar het interstatelijk gewoonterecht, op Ad Hoc Basis te fixeren door de Veiligheidsraad. Waarin Groot-Brittannië immers zit als permanent veto-gerechtigde. Omdat het gold als mede-eindoverwinnaar van de Tweede Autogenocide 1939-1945. Het gaf de delegaties van de andere rechtstradities bepaald te denken al spraken ze dat niet hardop uit. Niet in het openbaar van de plenary. In de wandelgangen des te meer.