Ziekenhuisbezoek II

Aangezien ik route 116 moet volgen sjok ik, in de gangen naar de plafonds kijkend, steeds achter de borden met dat nummer aan, dat wil zeggen de borden die reppen van de routes 70-116. Want dit Leidse Academisch Ziekenhuis is een ware stad. De corridors zijn breed en lang en vertakken zich links en rechts in zijstraten, dus het is nog uitkijken geblazen want deze zijwegen zijn niet steeds van tevoren aangegeven.

Ik ben niet de enige die 116 als eindbestemming van zijn pelgrimage heeft. Velen, de ruggen gekromd onder rugzakken en tassen die op de rug worden getorst, blijken tot dat cijfer bestemd. Ze rechten de rug op de kruispunten: moet er al afgeslagen worden? Ze hebben allemaal een vage en moedeloze blik en zien er, ondanks de luxe die hun lendenen omgordt, vaal uit. Want ze hebben een defect, dat hun gang bepaalt. Die rugzakken en draagtassen met veel gespen en musketons, die nodeloos rondzwieren maar wier scherpe uitsteeksels in de vorm van gespen en haken nog flinke wonden kunnen slaan als geen afstand gehouden kan worden door achter opkomers, gaan straks voor problemen zorgen.

Omdat de instructie is dat men bovenkleding moet dragen die makkelijk afstroopbaar is als bloed afgenomen moet worden, injecties gesteld, verband gelegd of een katheder ingedreven moet worden in een aderpartij. De rugzakken blijken daarbij hindernissen die de verpleegkundigen soms buitengewoon in de weg zitten bij de inleidende handelingen, ook al omdat de middelbare inzittenden niet echt meewerken. Deze personen dragen allemaal ook nog een jack, geel-roze (vrouwen) of vaalblauw (mannen) met veel veters en ritsen waarin de draagriempjes van de rugzakken onherroepelijk blijven steken bij de beoogde ontbloting.

Ik spreek uit langdurige ervaring en heb daarom medische staten, reinigingsmiddelen en verbandrollen in een aktetas. Er blijkt nu links afgeslagen te moeten worden in de looprichting en een lift moet worden betreden. Daarbij worden bijna alle knoppen van de verdiepingen ingedrukt door de nadringende meute en waarbij een wat plomp uitgevoerde vrouw zich weet vast te klemmen als de schuifdeur eindelijk dicht gaat. Men zwijgt nu collectief, kijkend naar de verspringende etageaanduidingen.

Er is, om zo te zeggen, geen bindende factor voorhanden maar ruikbare vrees. Die verdicht zich op de tweede verdieping waar het collectief verzamelpunt is voor de diversiteit van ziektes. En er zijn nu ook stoelen, als in een goedkopere bioscoop, waarop men, al zittend, kan kijken naar het grote flikkerende bord waarop de afroepnummers per patiënt en de wachtruimten die men moet zien in te nemen steeds staan vermeld, ingeleid door een onheilspellend “dingdong”. Uiteraard wisselen deze afroepgegevens doorlopend.

Ze staan al ruim, ruim tevoren bovenin het bord aangekondigd, maar verschijnen twee minuten lang in het midden van het bord in een witte trillende separate kadering. Dus is hier de gelegenheid om paniekerig vast te stellen dat men deze aankondiging niet heeft “meegekregen”. En dat men dacht dat het nummer was aangegeven op de kassabon, maar dat men die (a) kwijt is (b) er niet bij kan om te lezen wegens de ontkleding die men al is gestart (c) zodanig heeft beduimeld dat de essentialia niet meer traceerbaar zijn. Nu golft emotie rond, die zich bij de receptiebalie ontlaadt. Een mevrouw deelt mij mede dat ze nu al uren wacht en dat het geen manier van doen is. En dat haar dag nu gebroken is.

Ik mompel nu iets in het Zweeds. Maar daar is mijn nummer eindelijk en ik haast mij naar wachtruimte zes. De lieve verpleegkundige daar is Aziatisch en snapt wel wat ik bedoel als ik zeg dat ik graag links boven de elleboog geprikt wil worden deze keer, maar weet niet duidelijk te maken wat nu verder mijn onderzoekshouding moet zijn. Verder moet ze mij meedelen dat op 3 oktober het hospitaal gesloten is wegens Leidens Ontzet en dat dat op mijn bon had moeten staan.

Dat valt nog niet mee, blijkt, die mededeling. En ook niet wat de strekking ervan is. Ik vraag dus, terwijl zij bloed afneemt of ze dan weet wat dat Ontzet is en waarom er dan in dit Academisch Ziekenhuis een vrije dag is. Dat begrijpt ze op zichzelf wel, maar wat dat Ontzet nu eigenlijk is, dat ontgaat haar geheel, ze komt uit Vietnam. Ik probeer dat Ontzet dan maar te vergelijken met het Tet-Offensief dat de Amerikanen uit hun fosfor-oorlog joeg in haar geboorteland en hen noopte tot het aanvragen van een wapenstilstand, maar dat daalt niet in.

Ze legt zorgvuldig een verbandje en stelt vast dat ik toch weer kan gaan bloeden. Dat doet mijn lichaam dan ook onmiddellijk. Niet alles aan mij is fysiek buiten dienst en soms reageert het corpus naar voorschrift. Bloedend haal ik een kop koffie-verkeerd en wacht daar af of het wondje stelpt. Dat doet het tot op heden altijd. Het wordt nu hollen naar perron zes. Leidens Ontzet of niet.