Ziekenhuisbezoek

Grote drukte bij de aanmeldzuilen van het Leids Universitair Medisch Centrum. De bestuurders van deze heelkundige instelling hebben alles op alles gezet opdat intermenselijke contacten zoveel mogelijk gereduceerd worden. Patiënten moeten zich thuis digitaal aankondigen op de dag dat ze enige behandeling denken te ondergaan. Ze hebben dan een nummer.

Met hun paspoort moeten zij zich ter plaatse in de centrale hal aanmelden, waarbij zij dit identiteitsbescheid zorgvuldig moeten neervlijen in een gleuf met het Burgerservicenummer links op de paspoortbladen. De zuil tast dit nummer dan af en geeft bescheid door een groot aantal behandelingsmodaliteiten ter keuze voor te leggen op een scherm. Daarbij wordt een bijzonder Nederlands gebruikt waarin de alternatieven worden omschreven, verbonden aan de hoofdmodaliteit, zoals “bloedafname”.

Die worden aan leeftijd, doelstelling en mogelijke aandoening gerelateerd. Klikt men dan één alternatief aan, dan wacht een eindeloze reeks submogelijkheden naar leeftijdscategorie en verdere fysieke afwijkingen, ter vaststelling waarvan de afname wenselijk is. Uiteindelijk geeft het scherm dan een route op in cijfers, bijvoorbeeld route 116. En een oproepnummer dat ergens weer zal verschijnen als men in de ruimte zit te wachten waarheen het routenummer leidt.

Dat nummer wordt voorafgegaan door een kapitale letter uit het Arabisch alfabet met kleine cijfers. Dat komt op een soort langgerekte kassabon te staan, die men zorgvuldig tijdens de looptocht moet bewaren die dan aangekondigd wordt. Die tocht is lang en leidt tot vele mogelijkheden tot afslaan, waarbij men soms ook een lift moet betreden die naar andere étages leidt. Dat staat allemaal kortstondig in de instructie op het zuilscherm, maar niet langdurig. Je moet dus heel goed opletten en eigenlijk de logica van het systeem volledig begrijpen.

Dat valt niet mee. De klanten hebben er doorgaans grote moeite mee. Daarom hangt er een devote droge stilte rondom de rei aanmeldzuilen waar hele families staan te turen in het scherm en op de bonnen met het routenummer. Er is veel overleg omtrent de interpretatiemarges en de ziekteverschijnselen die kunnen verschijnen in stellig proza ter duiding van de loopalternatieven.

De vrouw voor mij is duidelijk van middelbare leeftijd, is redelijk zwaar van postuur en houdt bijna geen enkele uiterlijke verschijningsvorm nog in beschaafde ere. Ze heeft een regendoorspat jack aan en wordt steeds nerveuzer naarmate het scherm meer lettertekens vertoont. Ze moet ook regelmatig opnieuw beginnen, wissen en nieuwe informatie invoeren waarop ze niet bedacht is. Ze straalt ruggelings gespannenheid af, want er zijn wel vrijwilligers die heel vriendelijk behulpzaam willen zijn, maar die zijn alle bezet en vaak verwikkeld in de spraakverwarring waaraan de toren van Babel de schriftuurlijke faam ontleent.

Maar uiteindelijk print de zuil dan toch een bon. De vrouw grist dat bescheid kortbesloten weg, draait zich op de hakken van haar zware schoeisel schielijk om en loopt bijna tegen mij op, die achter haar duldzaam staat te wachten totdat ze haar goochelgesties heeft volvoerd. De botsing nauwelijks vermijdend, stoot haar voet nu tegen mijn tas met patiëntbescheiden, want ik ben al maanden klant hier. Die tas heb ik maar even neergezet. Want het duurt alles bij elkaar zo lang, voordat deze persoon haar toverstuk heeft volbracht, daarbij standaardfouten steeds weer herhalend, zoals de verkeerde plaatsing van het identiteitsbewijs in de gleuf.

Daarmede moet men als omstandiger zich niet bemoeien, want het levert alleen snauwen en grauwen op, als de persoon op leeftijd is. En zeker als het regent, zodat iedereen druipt. Zoals vandaag. De vrouw sist mij nu hatend toe: “Daar viel ik bijna over uw tas!”. Het is nu zaak niet te reageren. Want dan barst woest getier los, zéker, wanneer men inleidt met de mededeling dat men zelf toch ook wel enigszins kan opletten en niet steeds opwaarts moet kijken naar de richtingborden met de looproutes. Dat doet iedereen hier immers en dat maakt de kans op botsingen en valpartijen zelf aanmerkelijk. Dat leert de ervaring.

Omdat ik zwijg, trekt het gezicht van deze patiënte samen als een gerimpelde appel en haalt ze snerkend adem om mij fors van katoen te geven als ik nu inleidend commentaar geef. Ik zeg dus: “Simii scandentis partes posteriores nudae videntur”. En glimlach vriendelijk. Van een klimmende aap ziet men ras de blote billen. Dat is echt waar. En van de verbijstering bij mijn mogelijk wederpartijdster maak ik nu gebruik om zelf mijn paspoort in te voeren in die gleuf. Op de voorgeschreven wijze. Zodat ik direct contact heb met Mars. Dat werkt altijd. “Een krijghsman wint genoegh, al wint hij niets dan tijd.” Dat wist Gijsbrecht van Aemstel al. Lees maar bij Vondel. En laat het daarbij.