De aangifte tegen Kumaratunga als in de voorgaande Blogs aangeduid was tweeslachtig. Ze luidde in bewoordingen afgestemd op artikel 5 van het Statuut van het ICC (hierna ook: ICCS) waarin de delicten zijn opgesomd waarvoor het ICC de universele jurisdictie die dit hof heeft opgedragen gekregen of waarvan de uitoefening aan dat hof is toe-of overgelaten. Met name het dragen van aansprakelijkheid als bevelsbevoegde burgerlijke meerdere voor het voortzetten van in wijdverspreid georganiseerd verband begaan van marteling van overheidswege.
Want Kumaratunga, zo werd gesteld gedoogde, liet toe en aanvaardde dat in de van staatswege onderhouden penitentiaire ruimten Tamils werden mishandeld en afgeperst dan wel afgedreigd. Dat kon ze als presidente van Sri Lanka doen ophouden vanwege haar grondwettelijk privilege van gratie, abolitie en schorsing der vervolgingen tegen deze Tamils als bedoeld in de bijlagen. Dat liet ze na. Het was dus een aansprakelijkheid op basis van nalaten, een voortgezet omissiedelict. En dat is inderdaad een aansprakelijkheidsconstructie die het ICCS kent en die ook herhaaldelijk in de ambtelijke voorbereidingscommissie van het ICCS sedert 1993-1998 in VN-verband uitvoerig is besproken en erkend.
Het Hof zou deze aansprakelijkheidsgrond moeten toepassen, wanneer dit voortdurend ommissiefeit zou zijn begaan, indien de verdachte binnen s ’Hoven effectieve rechtsmachtskring zou kunnen worden gebracht. Maar, en dat is het complicerende, alleen als duidelijk zou zijn dat er geen jurisdictiekring beschikbaar zou zijn, met doorzettingsmogelijkheden, die ook bereidwillig zou zijn deze grond in een dergelijke casus te effectueren. De aangifte zou dus moeten inhouden dat in dit geval voldaan zou zijn aan het complementariteitsbeginsel, inhoudende dat er geen nationale – dus territoriale – jurisdictie was te vinden die deze rechtsmacht feitelijk beschikbaar, effectief aanwendbaar en bereidwillig zou uit willen oefenen.
Het ICC is immers een soort van jurisdictionele achtervang: het mag de jurisdictie verondersteld in artikel 5 pas uitoefenen als geen staat deze rechtsmacht effectief, beschikbaar en bereidwillig ( available, effective and willing, aldus de toelichtingen bij dat artikel) concreet zal uitoefenen. Het Hof treedt dan zaakwaarnemend, subsidiair, op. Als trustee of mankind. Maar was dat in casu ook in de aangifte aannemelijk gemaakt, dat het Hof complementair kon optreden? Was hier het negatieve jurisdictieconflict dat ICCS interstatelijk vooronderstelt, acuut voorhanden en kon Kumaratunga inderdaad gelden als “hostis generis humani” zoals Huig de Groot zulk een schender van de wereldrechtsorde noemt?
Daarvoor was noodzakelijk dat de aangevers eerst nader omschreven hoe Kumaratunga kon beschikken, constitutioneel, over de evengenoemde privileges van gratie, amnestie of abolitie. Kon ze dat in haar eentje, als regeringsleider? Viel dat buiten de politieke verantwoordelijkheid van haar zittend kabinet van ministers die het land bestuurden? Was daar geen contraseign voor nodig van deze kabinetsleden en als dat wel zo was, wie was dan ten principale verantwoordelijk? Want dan kon het óók zo zijn dat deze bewindspersonen moesten gelden als noodzakelijke deelnemers aan het voortgezette omissiedelict en waren ze dan niet ten onrechte niet benoemd alszodanig in de aangifte.
En voorts, waarom werd deze aangifte gedaan bij het College van Procureurs-Generaal? Waarom juist bij dit staatsorgaan van het Koninkrijk der Nederlanden dat geen opsporings- en vervolgingsbevoegdheid bezit ingevolge de nationale strafvorderlijke regelingen? En wanneer de aangevers hadden bedoeld dat hier door het Openbaar Ministerie vervolgd moest worden, waarom hadden zij dan geen arrondissement met exclusieve competentie daarvoor opgegeven? Wilden ze dat soms overlaten aan genoemd college?
Ze repten wel van belanghebbenden, maar deden dezen dan aangiften zonder zich aan de strafvorderlijke competentieregels te houden ingevolge de Nederlandse wet? Zaten er door heel Nederland soms betrekkingen van de beweerd gefolterden? Dat kon. In die periode kregen veel Tamils toelating hier te lande. Wegens de destabilisatie van hun thuisland. Maar wie had men nu op het oog? Deze en dergelijke vragen zouden de aangevers moeten beantwoorden. Dat werd hen bericht. Maar ze reageerden pas toen het staatsbezoek afgelopen was. En Kumaratunga weg uit Nederland. Ze waren niet in staat om aannemelijk te maken dat aan het in het ICCS bedoelde complementariteitsbeginsel in alle aspecten was voldaan. Noch waarom Nederland in casu prioritair zou moeten reageren als gastland van het ICC. Al kwam die hoedanigheid in de aangifte zeker aan de orde.